Bijl. no. 16. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1925. No. 710A 442 Leeuwarden, 2 April 1925. 16 bijlagen. In jiet on(jerh0ud dat Uw college ons op 25 Februari 1.1. toestond inzake de grenswijziging van Leeuwarden en Leeuwarderadeel hebben wij toegezegd de gronden, die o. i. daarvoor pleiten, nader aan U schriftelijk uiteen te zetten. Daartoe overgaande zij het ons veroorloofd allereerst te verwijzen naar de brieven die eerst het college van Burgemeester en Wethouders, juist 10 jaren voor boven genoemde conferentie en wel op 25 Februari 1915 no. 27R/241, en daarna de Raad, d.d. 11 Juli 1916 no. 304r/ 147, over deze aangelegenheid tot Gedeputeerde Staten hebben gericht*). Mogen de daarin ontwikkelde mo tieven thans na zoovele jaren wellicht niet alle hun volle kracht meer bezitten, daartegenover staat dat voor het tegenwoordige weer nieuwe gelden, die toen nog niet konden worden aangevoerd of dat andere in kracht hebben gewonnen. Beide brieven op den voet volgende, teekenen wij aan dat de argumenten van de electriciteitslevering aan de buurgemeente en de toelating van kinderen van daar op scholen hier vrijwel hun kracht hebben ingeboet sinds Leeuwarden zelf geen electriciteit meer produceert en sinds de revolutie in de onderwijswetgeving de ge meenten over en weer voldoende schadeloos stelt voor de kosten die kinderen van buiten, op de eigen scholen toegelaten, aan de gemeente veroorzaken. Nieuwe gronden, die voor de verlegging der grens pleiten, zijn sinds gevonden in de wenschelijkheid dat Leeuwarderadeel, wat Huizum betreft, een slachtverbod uitvaardigt na de totstandkoming van het Leeuwarder slachthuis en dat er gelegenheid besta tot scholenbouw in het zuidelijk stadsgedeelte of het daaraan grenzende deel van Leeuwarderadeel. Wat het eerste betreft, omdat aan de goede werking van het slachthuis afbreuk wordt gedaan als in de Schrans de vrijheid van slachten blijft bestaan en de ingezetenen der stad zich dus van vleesch van daar afkomstig gemakkelijk kunnen blijven voorzien (zie artikel 9 der Vleesch keu ringswet, Staats blad 1919 no. 524). Toch geldt voor Leeuwarderadeel een bezwaar, dat voor haar gewicht in de schaal legt, om tot een dergelijke regeling hare medewerking te verleenen, omdat zij dan derft een belangrijke bate, die zij uit de keurloonen overhoudt en bij aansluiting aan het slachthuis voor haar te loor gaat. Het vraagstuk der voorziening in schoolruimte voor het zuidelijk stadsge deelte heeft mede de wenschelijkheid doen kennen naar meer ruimte aldaar. Op school no. 12 valt op den duur voor het gewoon lager onderwijs waarschijnlijk niet meer met zekerheid te rekenen; zij zal ten offer moeten vallen aan de gemeentelijke hoogere burgerschool met daaraan verbonden hoogere handelsschool of aan de school voor buitengewoon onderwijs. School no. 13 aan de van Heemstrastraat is voor de kinderen b.v. uit de Hollanderbuurt te ver verwijderd. Bij samenvoeging van Leeuwarden en Huizum ware naar een geschikte plaats veel beter te zoeken en een rationeele verdeeling der leerlingen, ook uit de Schrans, veel beter na te streven dan nu het geval zal blijken te zijn. Krachtiger nog dan in 1915 spreekt het motief dat aan de belastingen kan worden ontleend. In die 10 jaren is de aanbouw aan en bij de Nieuwe Schrans bijzonder toegenomen. Heele stadsgedeelten zijn daar verrezen, die uitsluitend hun aanzijn aan de nabijheid van Leeu warden danken en waarvan het niet te sterk is te zeggen dat zij de uitbreiding van Leeuwarden vormen over de stedelijke grens heen, omdat zij zonder de stad niet zouden zijn ontstaan. Dit spreekt zich uit in de voor Leeuwarderadeel abnormale bevolkingstoeneming, ver oorzaakt door vestiging boven vertrek, terwijl juist Leeuwarden, waar hetzelfde verschijnsel sinds tal van Aan Gcdeputeeidt Staten £en afdru|{ daarvan met de bijbehoorende bijlage voegen van Friesland. wij jn 8-voud hiernevens. 356 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1925. jaren mede viel waar te nemen, op dat punt in de beide laatste jaren stilstand of achteruitgang heeft te boeken. Noodzakelijk sluit zich hieraan aan het verschijnsel van het ongewoon hoog getal forensen. Over het belasting jaar 1924/25 zijn van de 675 personen, die hier als forens zijn aangeslagen, niet minder dan 480 die hun hoofdverblijf in Huizum hebben. Veilig kan worden aan genomen dat het overgroote meerendeel werkforensen zijn, die bij toevoeging van dat dorp aan Leeuwarden allen y4 (3/3 in plaats van 2 X 2/s) °P hun belasting bedrag gesteld dat de belasting in beide gemeenten even hoog ware zouden besparen. Al behoeft Leeu warden er nu niet bepaald op gesteld te zijn, dat al die forensen hare ingezetenen worden, omdat zij wegens onderwijs, politie, enz. hunne uitgaven medebrengen, de cijfers weerspiegelen toch een toestand, die in hooge mate ongezond is te noemen. De Raad heeft in zijn bovenaangehaald aan U gericht schrijven van 11 Juli 1916 een staatje van bijdragen opgenomen van Leeuwarderadeel aan Leeuwarder in stellingen, waarvan de ingezetenen van eerstgenoemde gemeente profiteeren en waaruit blijkt hoe weinig die gemeente in de kosten daarvan bijdroeg. Op de boven- ontwikkelde gronden is het staatje niet meer up to date, maar anderzijds kunnen daaraan nog andere worden toegevoegd, zooals de gemeentelijke badinrichting, die ook met verlies werkt en daarnevens tal van particuliere instellingen, zoo van maatschappelijk nut als voor ver maak, die meestal zonder extra kosten voor de inge zetenen der buurgemeente openstaan. Uw college heeft zich intusschen na ontvangst van 's Raads brief van 11 Juli 1916 bij schrijven van 7 Sep tember d.a.v. no. 54, 2e afdeeling, bereid verklaard het verzoek tot grenswijziging in verdere behandeling te nemen zoodra U het uitbreidingsplan onzer gemeente zou zijn medegedeeld, doch niettegenstaande hieraan door inzending van het door den Raad bij zijn besluit van 26 October 1920 voorloopig vastgesteld plan, waar uit de aansluiting aan de verdere stadsontwikkeling van het aangrenzende deel van Leeuwarderadeel was op te maken, werd voldaan, wenschte Uw college (brief van 27 October 1921 no. 140, le afdeeling B) zich niet reeds loen ,,te binden aan eenige uitspraak ten aanzien van bovenbedoelde grensregeling". „Het gemeenschappelijk belang van Leeuwarden en Huizum zou", aldus ging Uw college voort, „naar ons aanvankelijk voorkomt, gediend worden door die aansluiting wederzijds overeenkomstig het door U ontworpen plan te regelen". Door U werd daarom met toezending van dat plan een daartoe strek kend verzoek tot het gemeentebestuur van Leeuwarde radeel gericht, dat ons later die teekening zonder meer heeft teruggezonden. Daarna is deze aangelegenheid blijven rusten. Het is dus duidelijk dat ook het uitbreidingsplan ons ten slotte niet zal helpen aan de verlangde grenswijzi ging. Het is ook van nevengeschikt belang, naar wij het thans inzien, evenals vele der bovenbesproken en in de brieven van 1915 en 1916 behandelde punten, die hier en daar zaken aanroeren die zich in den loop van vaak korte jaren zoodanig wijzigen, dat de zaak der grensregeling weder onder een anderen gezichtshoek verschijnt. Maar zij blijft aan de orde zoolang Uw college niet aan de gerechtvaardigde verlangens van Leeu warden tegemoet komt, omdat wat langzamerhand tot één is gegroeid niet straffeloos administratief gescheiden kan blijven. Het is nu eenmaal een niet te loochenen feit dat zich over de grens een volkomen aansluitend stadsgedeelte heeft gevormd en hoe langer wordt gedraald met dat te brengen in het verband waarin het naar zijn wezen behoort, hoe moeilijker later de vereeniging, die er tóch komen moet, zal zijn tot stand te brengen. De tijd dringt, omdat reeds nu de naburige gemeente genoodzaakt is zich in te stellen op het administratief beheerschen van stedelijke toestanden. 357

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1925 | | pagina 177