Bijlage no. 17. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1925. De bezwaren die dit voor die plattelandsgemeente medebrengt, kunnen wij voor ons hier voorbijgaan, maar voor het gemeentebestuur van Leeuwarden, dat naast zich over een deel harer eigen bebouwing een ander bestuur heeft, moeten daartegen de grootste be denkingen rijzen, omdat aldus de toestand indruischt tegen het belang van Leeuwarden in zijn geheel. In dit verband behoeven wij slechts de woorden van den Mi nister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw aan te halen, gebezigd in de memorie van antwoord op het voorloopig verslag der Tweede Kamer inzake liet bij Koninklijke boodschap van 26 Juni 1923 ingediende wetsontwerp tot uitbreiding van de gemeente Dokkum met deelen van de gemeenten Dantumadeel, enz. (zie bijlage 86 no. 2 tot de Handelingen der Staten-Generaal 1923/1924 Tweede Kamer) en die als het ware voor het onderwerpelijke geval geschreven zijn: ,,Die aanleiding" (om wijziging der gemeentegrenzen te bevorderen), aldus de minister, „bestaat echter wel, wanneer, zooals het geval is ten aanzien van de bebouwingen die onmid dellijk aan Dokkum grenzen, het aanpalende complex zijn ontstaan dankt aan den ontwikkelingsgang van de centrumgemeente en mitsdien zonder de aanwezigheid van de laatste zich ter plaatse niet zoude gevormd hebben". En wij schrijven nogmaals met instemming neer den passus dien de Raad in zijn brief van 11 Juli 1916 wijdde aan het denkbeeld eener grensregeling als de door ons beoogde. „Voor het gewone gemeentelijke beheer is de indee ling der gemeenten niet van zooveel belang de ge boorte-aangiften kunnen evengoed ten Raadhuize in de Schrans als op het Raadhuisplein geschieden. Maar evenmin als een stad alleen maar een administratief be grip is, moet bij een vraag, die de ontwikkeling der stad in haar geehel betreft, uitsluitend deze zijde van de zaak worden bezien." En verder: „Leeuwarden is naar het zuiden feitelijk reeds over zijn grenzen gegroeid. Economisch, zoo be toogden Burgemeester en Wethouders reeds, behoort Huizurn tot Leeuwarden. Door hiermede de administra tieve grens niet in overeenstemming te brengen, wordt de natuurlijke ontwikkeling der stad belemmerd. Dit wordt niet verholpen door een strook grond bij den Hollander- dijk onder Leeuwarden te brengen. De stad Leeuwarden, met al wat daartoe behoort, moet zich kunnen uitzetten, en dat wordt belet door een grensregeling die dagtee- kent uit een tijd, dat de bebouwing reikte tot de Wir- dumerpoort. Het uitstellen der grenswijziging beschou wen wij als een beletsel voor den bloei van Leeuwarden, al moge administratief met allerhande lapmiddelen het beheer gaande kunnen worden gehouden. Voor dat be lang moet het mindere belang van Leeuwarderadeel wijken." Wij meenen dus ten volle verantwoord te zijn de zaak der grenswijziging tusschen Leeuwarden en Leeuwarde radeel nogmaals en wederom bij U ter tafel te brengen, U verzoekende deze, zonder de hoofdzaak te zoeken in factoren van minder en, vooral, van voorbijgaand belang, te willen bezien uit een meer algemeen gezichtspunt, zooals in de beide bovenweergegeven aanhalingen is geschied. De grens zooals wij ons die na hare omlegging denken is nader aangegeven in onzen tot U gerichten brief van 11 November 1920 no. 3026'lfi 499R/1571 Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden, (get.) J. M. VAN BEYMA, Burgemeester. (get.) M. GOSLINGS, Secretaris. 358 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1925. Bijl no. 17 WIJZIGING Werkliedenreglement. Aan den Gemeenteraad. De indeeling van de werklieden in dienst der ge meente omvat drie categorieën, n.l. vaste, tijdelijke en aankomende. Het gevolg hiervan is, dat alle werklieden, ook zij, die voor een bepaald werk zijn aangenomen, onder de Pensioenwet 1922 vallen, zoodat voor hen pensioenspremie is verschuldigd, als het reglement strict werd toegepast. Voor het uitvoeren van bepaalde werken is dit niet geschied dergelijke werklieden werden beschouwd als te zijn in lossen dienst, zoodat de Pensioenwet 1922 op hen geen toepassing had. Er is evenwel nog een categorie werklieden, die, wisselend in aantal en personen, worden aangenomen voor seizoen arbeid en plotseling opkomende onderhoudskarweien, dus niet zoozeer voor een bepaald werk en voor dezen moet pensioenspremie worden betaald, zonder dat zij ooit voor pensioen in aanmerking kunnen komen, zoodat deze bedragen (voor de bedoelde werklieden moest alleen door den dienst der gemeentewerken, 11.000. worden betaald) feitelijk weggeworpen zijn. De weg om dit te voorkomen is te vinden, door alleen vaste en tijdelijke werklieden onder het Werklieden reglement te laten vallen en aan het begrip tijdelijke werklieden een scherper omlijnd karakter te geven en er slechts onder te verstaan hen, die in het vooruitzicht van een vaste aanstelling bij wijze van proef voor een jaar in dienst zijn genomen en wier diensten bij voort during noodig zijn. Hierdoor zal worden bereikt, dat bij hen, die niet onder het Werkliedenreglement vallen, geen verwach tingen worden gewekt betreffende een vaste aanstelling, waarvan de verwezenlijking zou moeten uitblijven, terwij! hun dienstbetrekking zoo kan worden ingericht, dat zij ook volgens de Pensioenwet 1922 losse werk lieden zijn. Wij willen tevens laten vervallen de bepalingen be treffende de aankomende werklieden. Slechts een zeer enkele aankomende werkman is in dienst en het is voor hun vakkennis in den regel beter, dat zij niet te lang in gemeente-dienst zijn, omdat bij particulieren meestal werk van meer onderscheiden aard wordt uitgevoerd, terwijl overigens ook in dit geval het verwekken van verwachtingen omtrent een vaste positie verkeerd moet worden geacht. Art. 2, eerste lid, van het Werkliedenreglement moet allereerst worden gewijzigd om het principe vast te leggen, welke werklieden onder het reglement zullen vallen. Uitgezonderd worden zij, die voorkomen op een door U vast te stellen lijst. De wijziging van art. 3 preciseert de omschrijving van het begrip tijdelijke werklieden. Door deze wijzigingen en door de uitlichting der aan komende werklieden, moeten onderscheidene artikelen worden gewijzigd om ze in overeenstemming te brengen met den nieuwen toestand. Dit betreft wijzigingen van art. 9, lid 2, 3, 4, 5 en 6, art. 27his, lid 1, art. 28, lid 4 en 5, art. 39, lid 2 sub h en art. 66 sub 4 en 5. Boven dien moet de lijst van werklieden die niet onder het Werkliedenreglement zullen vallen gewijzigd worden om de z.g. losse werklieden, die niet voor een bepaald werk zijn aangenomen en vermoedelijk niet bij voort during noodig zijn, daarin onder te brengen. Den duur van een losse aanstelling wenschen wij op ten hoogste een jaar te bepalen. Op de werklieden, die een jaar onafgebroken in dienst der gemeente en niet vaste of tijdelijke werklieden zijn, wier diensten langer dan een jaar noodig mochten zijn (zie de ontwerp-lijst D sub h) zal het Werkliedenreglement geheel of ten deele van toepassing moeten worden verklaard. Alvorens U hier over nadere voorstellen te doen, zouden wij eerst de Commissie voor Georganiseerd Overleg willen hooren. Van deze gelegenheid kan tevens worden gebruik gemaakt om eenige bepalingen, die nog verband houden met de thans afgeschafte periodieke loonsverhoogingen op te ruimen. Hieronder vallen wijzigingen van art. 28, lid 1, 2, 6 en 7, art. 35, art. 45, lid 1 sub 4, art. 48, lid 1, sub c en art. 70, lid 3. Uit de lijst bedoeld in art. 2 van het Werkliedenre glement moeten de bedieners van de Oosterbrug ver dwijnen, nu aan de brug een vaste gaarder is geplaatst. Teneinde de belangen van hen, die reeds langeren tijd in dienst zijn geweest zonder een aanstelling te be zitten als tijdelijk of vast werkman, niet te schaden, hebben wij een overgangsbepaling vastgesteld, die daar mede rekening houdt. Over een en ander heeft de Commissie voor Georga niseerd Overleg advies uitgebracht, dat wij hierbij aan IJ overleggen. De commissie wenscht op de ier- en heer schippers, die niet onder het Werkliedenreglement vallen, dezelfde bepalingen uit dat reglement zien toe gepast als op de schoonmaaksters en werkvrouwen van scholen en gemeentegebouwen; hiertegen hebben wij geen bezwaar, daar deze lieden in volledigen gemeente dienst zijn. Ten slotte kan thans tegelijkertijd worden overgegaan tot wijziging van de artikelen, waarin wordt gesproken over vacantiegeld en de 45-urige werkweek, daar inge volge Uw besluit ten vorige jare reeds het vacantiegeld is afgeschaft en de 45-urige werkweek door een 48- urige is vervangen, terwijl ten slotte uit meergenoemde lijst de lantaarnopstekers kunnen verdwijnen, daar de gemeente deze werklieden niet meer in dienst heeft. De overige wijzigingen betreffen slechts de redactie der betrokken artikelen. Wij hebben de eer U voor te stellen I. onderstaand ontwerp tot Uw besluit te verheffen; II. Burgemeester en Wethouders uit te noodigen om, gehoord de Commissie voor Georganiseerd Overleg, nadere voorstellen aan Uwe vergadering te doen betref fende de toepasselijk verklaring van het Werklieden reglement of een gedeelte daarvan op de werklieden die een jaar onafgebroken in dienst der gemeente en niet vaste of tijdelijke werklieden zijn, wier diensten langer dan een jaar noodig zijn. Leeuwarden, 2 April 1925. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden J. M. VAN BEYMA, Burgemeester. M. GOSLINGS, Secretaris. 359

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1925 | | pagina 178