**-' Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1925. diensttijd in dat artikel verstaan de diensttijd, die in aanmerking komt voor pensioen. Zooals dit lid thans dus luidt, tellen alle diensttijden, ook die in andere ge meenten of aan bijzondere scholen in deze gemeente be wezen, mede. Dit nu schijnt niet noodig. De betrokkenen ten laste der gemeentekas schadeloos te stellen voor aan bijzondere scholen en/of aan andere gemeenten be wezen diensten achten wij niet wel verdedigbaar. Voor gesteld wordt dan ook dat als diensttijd alleen zal mede tellen de tijd doorgebracht aan openbare inrichtingen van onderwijs in deze gemeente. In artikel 49 is opgenomen de regeling van uitkeering van salaris bij ziekte voor de vakonderwijzers. Deze regeling is destijds overgenomen uit het Koninklijk besluit dat ten opzichte daarvan gold voor het onder wijzend personeel aan de openbare lagere scholen (Koninklijk besluit van 31 December 1920, Staatsblad no. 949). Bedoelde rijksregeling is intusschen evenwel veranderd bij Koninklijk besluit van 29 Januari 1924 (Staatsblad no. 23). De consequentie brengt dus mede dat de gemeentelijke regeling daarmede opnieuw in overeenstemming wordt gebracht, zoodat weder, zoowel voor de onderwijzers wier bezoldiging door het Rijk ais door de gemeente wordt geregeld, het ziektegeld gelijk wordt gemaakt. Volgens artikel 54 wordt o. m. eene belooning toe gekend voor het bezit van het diploma voor zang. Het is echter gebleken dat het woord „diploma" hier minder op zijn plaats is en dat daarvoor „getuigschrift" dient te worden gelezen. In ditzelfde artikel wordt onder b gezegd dat eene belooning van 100.'s jaars wordt toegekend voor den onderwijzer, die aangewezen is tot plaatsvervanger van het hoofd der school, doch dat deze belooning niet zal worden uitgekeerd over het tijdvak gedurende het welk de hierbij bedoelde onderwijzer eene aanstelling heeft volgens artikel 41 der Lager Onderwijswet 1920 (aanstelling als tijdelijk hoofd der school).'Was deze beperking vroeger op hare plaats toen aan de aanstel ling als tijdelijk hoofd ingevolge vorenaangehaald art. 41 eene belooning was verbonden, thans is dit, nu daarvoor die belooning niet langer wordt uitgekeerd, niet meer het geval. Ingevolge artikel 55 is aan het daarbij bedoeld onder wijzend personeel eene toelage wegens het bezit van één der diploma's A of B voor handenarbeid toegekend. Bedoeld artikel is destijds overgenomen uit de veror dening regelende de bij het le lid van artikel 33 dei- Lager Onderwijswet 1920 bedoelde belooningen (ge meenteblad 1921 no. 45). Uit deze verordening (art. 2, overgangsbepaling) blijkt dat alleen het personeel dat op 1 Januari 1921 in het genot was van die toelage zijne aanspraken daarop bleef behouden. Het motief van het opnemen van deze overgangsbepaling was, dat. waar sinds 1 Januari 1920 de op grond van het 4e lid van artikel 209 der meeraangehaalde wet aan het bezit der beide diploma's voor handenarbeid ontleende bevoegd heid wordt geacht aanspraak te geven op de, ingevolge het bezoldigingsbesluit voor het onderwijzend personeel daaraan verbonden, verhooging van jaarwedde met 100.het niet verdedigbaar werd geacht te blijven doorgaan met de toekenning van eene jaarlijksche toe lage uit de gemeentekas voor het bezit van één dier diploma's. Teneinde evenwel niet aan verkregen rechten te tornen, werd besloten de bedoelde overgangsbepaling op te nemen, waardoor dus belanghebbenden, die op het tijdstip van het in werking treden dier regeling (1 Januari 1921) eene belooning voor het bezit van één der diploma's ontvingen, het genot daarvan bleef ver zekerd. Het nieuwe bezoldigingsbesluit voor het onderwijzend personeel, dat op 1 Januari 1925 in werking is getreden, geeft echter voor het bezit van genoemde diploma's geen verhooging van salaris meer. Daardoor zijn som mige onderwijzers, die intusschen, na 1 Januari 1921, in het bezit zijn gekomen van beide diploma's en waar van het eene vóór 1 Januari 1921 was behaald, buiten de overgangsbepaling gevallen, terwijl er thans ten on rechte niet in zijn opgenomen degenen, die 1 Januari 1921 reeds in het bezit der beide diploma's waren. Teneinde aan deze onbillijkheden tegemoet te komen, stellen wij voor bedoelde overgangsbepaling in den aangegeven zin te wijzigen. Wij merken voorts nog op dat de in artikel 55 opge nomen beperking dat de toelage niet wordt gegeven als reeds op grond van het Rijksbezoldigingsbesluit voor drie vakken eene verhooging van jaarwedde wordt ge noten, kan vervallen, omdat het aantal vakken, waarvoor thans ingevolge het nieuwe, van 1 Januari 1925 af wer kende, bezoldigingsbesluit eene toelage wordt gegeven, niet meer tot drie beperkt is. In artikel 56 is geregeld de bezoldiging der onder wijzers bij het vervolgonderwijs, zooals deze van 's Rijkswege was vastgesteld. Verzuimd is daarin destijds op te nemen dat de belooning met 4 moet worden verminderd, omdat de gemeente ingevolge het Rijks bezoldigingsbesluit tot de gemeenten der tweede klasse behoort. Onder mededeeling, dat bij het uitkeeren van het salaris tot dusver reeds steeds met die vermindering werd rekening gehouden, stellen wij U voor zulks thans in het bedoeld artikel vast te leggen. In verband met het bovenstaande hebben wij, onder overlegging der betrekkelijke stukken, de eer U voor te stellen te besluiten overeenkomstig het hierna afge drukte ontwerp. Leeuwarden, 6 Augustus 1925. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden, D. LAUTENBACH, L.-Burgemeester. M. GOSLINGS, Secretaris. 402 ONTWERP. BESTAANDE REDACTIE. Art. 1. Vanwege de gemeente wordt in daarvoor bestemde scholen gegeven a. gewoon lager onderwijs b. uitgebreid lager onderwijs c. vervolgonderwijs d. buitengewoon lager onderwijs. Na afloop van de eerste zes leerjaren splitst zich het gewoon lager onderwijs in 1°. eindonderwijs 2°. voorbereidend onderricht voor scholen van mid delbaar onderwijs en voor gymnasia, in deze verordening te noemen „voorbereidend onderwijs". Art. 2. Het gewoon lager onderwijs omvat acht leerjaren, voorzoover na het zesde leerjaar eindonderwijs wordt gegeven en zeven leerjaren, voorzoover na het zesde leerjaar voorbereidend onderwijs wordt gegeven en het uitgebreid lager onderwijs, aansluitende op het zesde leerjaar der scholen voor gewoon lager onderwijs, tenminste drie leerjaren. De leerlingen van de zevende en achtste leerjaren van de scholen voor gewoon lager onderwijs worden, naar de onderscheiding of zij eindonderwijs ontvangen dan wel voorbereidend onderwijs, groep bij groep, zoo veel mogelijk in afzonderlijke schoolgebouwen onder gebracht. De Raad der gemeente Leeuwarden; gezien het voorstel van Burgemeester en Wethouders; besluit de Verordening op het Openbaar Lager Onderwijs in de gemeente (gemeenteblad no. 22 van 1923) te wij zigen en aan te vullen als volgt Artikel 1 wordt gelezen Vanwege de gemeente A. wordt in daarvoor bestemde scholen gegeven a. gewoon lager onderwijs; b. uitgebreid lager onderwijs; c. buitengewoon lager onderwijs; B. kan in daarvoor bestemde scholen vervolgonder wijs worden gegeven. Na afloop van de eerste zes leerjaren splitst zich het gewoon lager onderwijs in 10. eindonderwijs; 2°. voorbereidend onderricht voor scholen van mid delbaar onderwijs, voor gymnasia en voor kweekscholen tot opleiding van onderwijzers, in deze verordening te noemen „voorbereidend onderwijs". II. Artikel 2 wordt gelezen Het gewoon lager onderwijs omvat 1°. acht leerjaren, voor zoover na het zesde leerjaar eindonderwijs wordt gegeven; 2°. zeven leerjaren, voor zoover na het zesde leerjaar voorbereidend onderwijs voor scholen van middelbaar onderwijs en voor gymnasia wordt gegeven, en 3°. acht leerjaren, voor zoover na het zesde leerjaar voorbereidend onderwijs voor kweekscholen tot oplei ding van onderwijzers wordt gegeven. Het uitgebreid lager onderwijs, aansluitende op het zesde leerjaar der scholen voor gewoon lager onderwijs, omvat tenminste drie leerjaren. Het 2e lid van artikel 2 der bestaande verordening wordt opgenomen onder een nieuw artikel 2bis. Art. 5. De scholen voor gewoon lager onderwijs hebben voor de eerste zes leerjaren eenzelfde leerplan. Voor de 7e en 8e leerjaren of het 7e leerjaar van deze scholen gelden voor elk een leerplan: het eene voor de leerlingen, die in deze leerjaren eindonderwijs ontvangen, het andere voor de leerlingen, die voorbereidend onder wijs verlangen. De scholen voor uitgebreid lager onderwijs behoeven niet alle eenzelfde leerplan te hebben. Art. 6, le, 2e, 3e en 4e lid. Op de scholen voor gewoon lager onderwijs wordt in de eerste zes leerjaren onderwijs gegeven in lezen, schrijven, rekenen, nederlandsche taal, vaderlandsche geschiedenis, aardrijkskunde, kennis der natuur, zingen, teekenen, lichamelijke oefening. IV. 5 wordt gelezen Het tweede lid van artikel Voor de inrichting van de leerplannen voor de 7e en 8e leerjaren van deze scholen wordt rekening gehouden met de onderscheiding van artikel 2, le lid. V. Het derde lid van artikel 6 wordt gelezen In de 7e en 8e leerjaren dezer scholen, waarin voor bereidend onderwijs wordt ontvangen, worden dezelfde vakken onderwezen en bovendien de Fransche taal. 403

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1925 | | pagina 200