f
Bijl
no.
22.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1925.
Op de gemengde- en de meisjesscholen tevens nuttige
handwerken voor meisjes.
In het 7e leerjaar dezer scholen, waarin voorbereidend
onderwijs wordt ontvangen, worden dezelfde vakken
onderwezen en bovendien de Fransche taal.
In de 7e en 8e leerjaren dezer scholen, waarin eind
onderwijs wordt ontvangen, worden dezelfde vakken
onderwezen en bovendien de Engelsche taal.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1925.
Art. 14, le lid.
Aan de leerlingen van de scholen voor gewoon lager
onderwijs, die de school na het doorloopen van de 7
eerste leerjaren verlaten en daarvoor wegens hunne
vorderingen of hun gedrag in aanmerking komen, wordt
door den klasse-onderwijzer, na bespreking in de school
vergadering, een getuigschrift uitgereikt.
Art. 17.
Er zijn cursussen voor vervolgonderwijs, één of meer
voor jongens en één of meer voor meisjes, die de lagere
school hebben verlaten en niet meer voor die school
leerplichtig zijn.
Artt. 31 en 37.
Het schooljaar begint 1 September.
Art. 41.
De jaarwedde van de vakonderwijzers in de gym
nastiek bedraagt 1830.na 1, 2 en 3 dienstjaren
telkens te verhoogen met 120.en na 4, 5, 6, 7, 8,
9, 11, 13, 15, 17, 19, 21 en 23 dienstjaren telkens te
verhoogen met 90.
Als diensttijd komt in aanmerking
a. de tijd doorgebracht als vakonderwijzer in de
gymnastiek aan scholen van hooger, middelbaar of lager
onderwijs
b. de tijd bedoeld bij hoofdstuk II, artikel III, sub 6,
van het Koninklijk besluit van 16 December 1920 (Stb.
no. 899).
Art. 45.
De onderwijzers in de gymnastiek moeten in het bezit
zijn van de akte gymnastiek middelbaar onderwijs.
Art. 46, le lid.
De onderwijzers in de gymnastiek zijn verplicht ten
hoogste 30 uren per week les te geven aan door Bur
gemeester en Wethouders aan te wijzen gemeentelijke
inrichtingen van onderwijs.
Art. 48, le, 2e en 10e lid.
Aan de vakonderwijzers wordt bij opheffing of reor-
ganisatie van het onderwijs, waardoor zij buiten be
trekking zouden geraken en indien zij niet in de termen
vallen om uit anderen hoofde dan de opheffing hunner
betrekking pensioen te genieten, ten laste van de ge
meente wachtgeld verleend.
VI.
Het le lid van artikel 14 wordt gelezen
Aan de leerlingen van de scholen voor gewoon lager
onderwijs, die de school na het doorloopen van de
eerste zeven of acht leerjaren (voorbereidend onderwijs)
verlaten en daarvoor wegens hunne vorderingen of hun
gedrag in aanmerking komen, wordt door den klasse
onderwijzer, na bespreking in de schoolvergadering, een
getuigschrift uitgereikt.
VIL
De aanhef van artikel 17 wordt gelezen
Er kunnen cursussen zijn voor
VIII.
Artikelen 31 en 37 worden gelezen
Onverminderd het in het leerplan ten aanzien van de
groote vacantie bepaalde, wordt het schooljaar geacht
te loopen van 1 September tot en met 31 Augustus.
IX.
In het opschrift van den Vllen titel worden de woorden
„de gymnastiek" vervangen door „lichamelijke oefe
ning", terwij! artikel 41 wordt gelezen
De jaarwedde van de vakonderwijzers in de lichame
lijke oefening bedraagt 1830.na 1, 2 en 3 dienst
jaren telkens te verhoogen met 120.en na 4, 5, 6,
7, 8, 9, 11, 13, 15, 17, 19, 21 en 23 dienstjaren telkens
te verhoogen met 90.Indien deze onderwijzers
minder dan 26 uren per week onderwijs geven, bedraagt
de belooning 75.per wekelijksch lesuur.
Als diensttijd komt in aanmerking
ci. de tijd doorgebracht als vakonderwijzer in de
gymnastiek of lichamelijke oefening aan scholen van
hooger, middelbaar of lager onderwijs;
b. de tijd bedoeld bij artikel 3 van het Koninklijk
besluit van 27 December 1924 (Staatsblad no. 585).
X.
Artikel 45 wordt gelezen
De onderwijzers in de lichamelijke oefening moeten
in het bezit zijn van de akte middelbaar onderwijs die
voor dat leervak bevoegdheid geeft.
XI.
In het eerste lid van artikel 46 wordt het woord
„gymnastiek" vervangen door „lichamelijke oefening".
XII.
Het 10e lid van artikel 48 wordt gelezen
Onder diensttijd in dit artikel wordt verstaan de
diensttijd, doorgebracht aan openbare inrichtingen van
onderwijs in deze gemeente.
404
Het wachtgeld is gelijk aan de laatstelijk genoten
jaarwedde voor den onderwijzer, die bij het ingaan van
zijn ontslag een diensttijd heeft
van nog geen 5 jaren, gedurende drie maanden
van 5 jaren en meer maar nog geen 10 jaren, gedu
rende een half jaar
van 10 jaren en meer, gedurende een jaar.
Onder diensttijd in dit artikel wordt verstaan de
diensttijd, die in aanmerking komt voor pensioen, voor
zoover nog niet met pensioen vergolden, en met dien
verstande, dat alle diensttijd slechts éénmaal wordt
medegeteld.
Art. 49.
Aan onderwijzers, aan wie op advies van den behan-
delenden of controleerenden geneesheer een verlof
wegens ziekte wordt toegestaan, wordt dit verlof met
behoud van het volle genot der jaarwedde voor niet
langer verleend dan twaalf achtereenvolgende maanden
en aan tijdelijke onderwijzers met behoud van het volle
genot der wedde voor niet langer dan twee achtereen
volgende maanden. In het laatste geval wordt het verlof
niet langer verleend dan voor den duur der tijdelijke
waarneming op het oogenblik van het intreden der
ziekte.
Blijkt bij het verstrijken van het verlof, in het vorige
lid bedoeld, uit een rapport van den door Burgemeester
en Wethouders aan te wijzen geneesheer, dat de vaste
onderwijzer nog niet in staat is zijne werkzaamheden
te hervatten, dan kan hem opnieuw voor ten hoogste
twaalf maanden verlof worden verleend. Echter wordt
over den tijd van dit verlof aan den onderwijzer slechts
de helft zijner jaarwedde uitbetaald.
Na het verstrijken van het verlof, in het vorige lid
bedoeld, wordt de jaarwedde niet langer uitbetaald,
tenzij in een bepaald geval, ter beoordeeling van Bur
gemeester en Wethouders, eene andere regeling wordt
getroffen.
Indien de onderwijzer binnen ééne maand na de her
vatting van zijne werkzaamheden na ziekteverlof weder
ziek wordt, kan deze laatste ziekte op grond van eene
verklaring van een geneeskundige, door Burgemeester
en Wethouders aan te wijzen, voor de toepassing van dit
artikel worden beschouwd als eene voortzetting van de
voorafgegane ziekte.
Heeft de afwezigheid op grond van dit artikel langer
geduurd dan twee maanden, dan hervat de onderwijzer
zijne werkzaamheden niet eerder dan na inzending aan
Burgemeester en Wethouders van eene verklaring van
een door hen aan te wijzen geneskundige, waaruit
blijkt, dat die hervatting kan worden toegelaten met
het oog op de belangen zoowel van het onderwijs als
van den onderwijzer en van de leerlingen.
Art. 54.
Boven de ingevolge de wet bepaalde verhoogingen
van jaarwedden voor het bezit van de daar genoemde
bevoegdheden zal eene belooning worden toegekend
a. van 100.'s jaars voor het bezit van het
diploma voor zang, afgegeven door de Maatschappij tot
bevordering der Toonkunst of door andere, door Bur
gemeester en Wethouders aan te wijzen, vereenigingen;
b. van 100.'s jaars voor den onderwijzer, die
aangewezen is tot plaatsvervanger van het hoofd der
school. Deze belooning zal niet worden uitgekeerd
over het tijdvak, gedurende hetwelk de hierbij bedoelde
onderwijzer eene aanstelling heeft volgens art. 41 der
Lager Onderwijswet 1920.
Art. 55.
Het onderwijzend personeel, dat op het tijdstip van
het in werking treden dezer verordening in het genot
XIII.
Artikel 49 wordt gelezen
Bij de aanvrage aan Burgemeester en Wethouders om
verlof tot afwezigheid wegens ziekte wordt tevens eene
geneeskundige verklaring overgelegd, waaruit blijkt, dat
de betrokkene wegens ongesteldheid verhinderd is de
betrekking waar te nemen.
Heeft de afwezigheid langer geduurd dan drie maan
den of wanneer het overigens door Burgemeester en
Wethouders wordt gevorderd, hervat de betrokkene de
werkzaamheden niet eerder dan na inzending aan Bur
gemeester en Wethouders van eene geneeskundige ver
klaring, waaruit blijkt, dat die hervatting kan worden
toegelaten met het oog op de belangen zoowel van het
onderwijs als van den betrokkene zelve en van de
leerlingen.
Aan het onderwijzend personeel wordt bij verlof tot
afwezigheid wegens ziekte eene jaarwedde of belooning
uitgekeerd overeenkomstig de regelen, welke daarvoor
van rijkswege zijn of worden getroffen voor het onder
wijzend personeel bij het openbaar lager onderwijs.
XIV.
Artikel 54 wordt gelezen
Boven de ingevolge de wet bepaalde verhoogingen
van jaarwedden voor het bezit van de daar genoemde
bevoegdheden wordt eene belooning toegekend
a. van 100.'s jaars voor het bezit van het ge
tuigschrift voor zang, afgegeven door de Maatschappij
tot bevordering der Toonkunst of door andere, door
Burgemeester en Wethouders aan te wijzen, ver
eenigingen
b. van 100.'s jaars voor den onderwijzer, die
aangewezen is tot plaatsvervanger van het hoofd der
school.
XV.
Artikel 55 wordt gelezen
Het onderwijzend personeel, dat vóór 1 Januari 1921
405