Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1923.
in eenig kalenderjaar op de veemarkt meer dan 8000 MA
zal hebben afgenomen, wordt het bedrag van 240.
verminderd met 3.Bij het eindigen der overeen
komst moet de gemeente het buizennet overnemen voor
3.000.verminderd met zooveel maal 60.als er
jaren verstreken zullen zijn tusschen den aanvang en
het einde van de overeenkomst. De kosten, voortvloei
ende uit deze overeenkomst, zullen bij een afneming van
17.500 M3. derhalve bedragen 2.275.—.
Indien geen gebruik wordt gemaakt van deze aanbie
ding, zou een nortonpomp met ontijzeringsinrichting
moeten worden aangebracht, de laatste om het bruin
worden der steenen te voorkomen (zie schrijven van den
directeur der N. V. Intercommunale Waterleiding d.d.
11 Maart 1925, no. 496).
Bij schrijven d.d. 4 Juli 1924 raamt „de Vulkaan" de
kosten van een open ontijzeringsketel, capaciteit 40 MA
per uur, met reinwaterkelder, en een tweede pomp met
electromotor, met diverse aansluitingen op 7500.
echter zonder metselwerk voor fundatie en gebouwtje.
De directeur der gemeentewerken begroot de totale
aanschaffingskosten van de volledige sproeiinrichting,
met inbegrip van die voor ontijzering, op 22.409.62,
Het verdient o. i. alleszins aanbeveling op de aan
bieding van de Intercommunale Waterleiding in te gaan,
temeer wijl, behalve een verschil in minder aan kosten
van 727.60 per jaar, tevens een grootere bedrijfsze
kerheid kan worden verkregen dan bij een eigen in
richting.
Ten slotte wijzen wij er bij deze begrooting nog op,
zulks in verband met hetgeen de voorzitter van den
Raad in de vergadering van 18 Augustus j.l. bij de be
handeling van het dezerzijds gedaan voorstel, betref
fende den aanleg van een trottoir langs de zuidzijde van
de Spanjaardslaan bij de Noorderbrug met demping van
het nog bestaande gedeelte der Lijkvaart, daaromtrent
toezegde, dat voor dien trottoiraanleg geen bedrag is
uitgetrokken.
Te dien opzichte kunnen wij ons geheel met het ad
vies der financieele commissie vereenigen.
GRONDBEDRIJF.
Binnenkort zal den Raad een voorstel bereiken hou
dende wijziging van de verordening op het grondbedrijf.
De onderhavige begrooting is opgemaakt in de ver
onderstelling dat het voorstel door den Raad wordt
aangenomen.
Alleen zal nog deze wijziging daarin moeten worden
aangebracht, dat de door het grondbedrijf aan de ge
meente te betalen rente der meerwaarde vervallen moet
ten aanzien van de cultuurgronden, waardoor het verlies
op de cultuurgronden ad 11.904.20 verandert in een
winst.
In de toelichting bij het voorstel tot de verordenings
wijziging zal worden aangetoond dat de wijziging alleen
de strekking heeft een meer juist beeld te geven van de
uitkomst der exploitatie dier gronden, doch dat het in
het wezen der zaak geen verschil oplevert.
De erfpachtsgronden wijzen een winst aan van
21.198.92 tegen 5608.745 in 1925. Het verschil staat
in verband met de verlaging van den rentevoet van de
leening aangegaan in Mei 1919 van 6 tot 5 de uit
gifte in huur van de terreinen waarop gesticht het open
baar slachthuis en het nieuwe aschland en voorts wordt
voortaan geen rente van opgenomen kasgeld (voor 1925
geraamd op 5000.meer ten laste van de erfpachts
gronden gebracht. Ook de uitgifte van perceelen in 1925
deed het winstsaldo eenigszins stijgen. De cultuurgron
den wijzen een verliessaldo aan van 11.904.20 tegen
1939.61 in 1925. Het hoogere verlies is een gevolg van
de overbrenging van verschillende voor bouwterrein be
stemde gronden naar de cultuurgronden.
WONINGBEDRIJF.
Krachtens art. 5 van de verordening op het gemeen
telijk woningbedrijf wordt jaarlijks op de groepen een
bedrag volgens een door Burgemeester en Wethouders
vastgestelde tabel afgeschreven, welk percentage echter
ten minste 1 /2 moet bedragen. Oorspronkelijk was
voor de meeste groepen een afschrijvingspercentage van
2 vastgesteld. Wij achten een afschrijving van 1 /2
echter ruimschoots voldoende, waarom de tabel in dien
zin is herzien. Mede als gevolg daarvan is het verlies,
hetwelk voor 1925 was geraamd op 68.759.155, voor
1926 uitgetrokken op 58.458.45. Dit tekort stijgt naar
mate er meerdere woningen in het bedrijf worden onder
gebracht. Hier staat tegenover dat kapitaal wordt ge
vormd doordat de afschrijvingen, welke op de exploi
tatie drukken, de aflossingen overtreffen. Het verlies
sluit niet in zich de jaarlijks ten laste der gemeente
komende kosten van steun, toegezegd voor den bouw
van woningen door verschillende woningvereenigingen
en -stichtingen.
GASFABRIEK.
Blijkens het verslag omtrent den toestand en de ex
ploitatie der gasfabriek bedroeg de kostprijs van het
gas aan huis van den verbruiker in 1924 7.16 cent per
MA, zoodat de gasprijs, die sinds 1 November 1924 is
teruggebracht tot 8 cent, geen verlaging toelaat.
Onder het winstsaldo ad 184.239.545 is ingevolge
oud art. 27 der verordening opgenomen de winst over
de jaren 1922 en 1924 ad 152.858.665 in totaal, zoodat
de netto winst voor 1926 is geraamd op 31.380.88.
Het geheele winstsaldo ad 184.239.545 wordt krach
tens het nieuwe art. 27 der beheersverordening in het
uitbreidingsfonds gestort.
ELECTRIC1TEITBEDRIJF.
De winst van dit bedrijf, die in 1924 bedroeg
86.768.63 en voor 1925 is geraamd op 71.113.71. is
voor 1926 uitgetrokken op 127.720.465.
Dit bedrag komt, nu het reservefonds is volgestort,
krachtens art. 25 der verordening geheel ten goede aan
de gemeente.
REINIGING.
Evenals bij de andere bedrijven is ook hier rekening
gehouden met een verhaal van bijdragen voor eigen,
en weduwen- en weezenpensioen van 5'/2 wat bij
dit bedrijf een bate oplevert van 11.435.17. Dit feit,
en mede omdat verschillende ontvangposten konden
worden verhoogd en uitgaafposten verlaagd in vergelij
king met 1925, maakten het mogelijk dat het saldo
verlies slechts 6.000.hooger behoefde te worden
geraamd, niettegenstaande bij deze begrooting met de
ingebruikneming van het nieuwe aschland rekening is
gehouden.
OPENBAAR SLACHTHUIS.
Op deze begrooting is, evenals op die van de overige
productieve bedrijven, een uitgaafpost aangebracht
wegens aandeel in de algemeene kosten der gemeente
in verhouding tot de diensten door haar aan het bedrijf
verleend. Deze bijdrage is voor dit bedrijf voor 1926 op
3.000.bepaald, welk bedrag met het oog op de
exploitatie-uitkomsten voor dit jaar niet hooger kon
worden gesteld. De tarieven laten geen verlaging toe
als men bedenkt dat een winst is geraamd van slechts
755.11.
BANK VAN LEENING.
De begrooting van dit bedrijf geeft geen aanleiding
tot het vermelden van bijzonderheden.
434
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1925. Bijl no. 31.
GEMEENTE-BEGROOTING.
Zooals uit vorenstaande mededeelingen blijkt geven
de bedrijven geen aanleiding tot bezorgdheid. Gas
fabriek en electriciteitbedrijf leveren een flink winst
saldo op, niettegenstaande de prijzen van gas en electri-
citeit eene vergelijking met die van andere gemeenten
best kunnen doorstaan; het openbaar slachthuis kan zich
zelf bedruipen, geeft zelfs nog een kleine winst, terwijl
het grondbedrijf zoodanig wordt beheerd dat, bui
tengewone omstandigheden daargelaten, veilig mag
worden aangenomen dat ook in de toekomst, zonder
groote geldelijke offers uit de gemeentekas, het bedrijf
geleidelijk zal kunnen uitgroeien. De tekorten die het
reinigings- en woningbedrijf, alsmede de stads bank van
leening opleveren, vertoonen niets abnormaals.
Wat het woningbedrijf betreft zal het echter te bezien
staan of de tegenwoordige huurprijzen zullen kunnen
blijven bestendigd. Niet onmogelijk is dat in de toekomst
dit bedrijf moet worden gereorganiseerd.
De totale leeningschuld, waaronder niet begrepen de
z.g. annuïteitsschuld, doch wel de tijdelijke leeningen
voor buitengewone werken, bedroeg per
1 Jan. 1915 3.616.000.—
1 1916 3.542.000.—
1 1917 3.865.000.—
1 1918 4.515.000.—
1 1919 5.030.000.—
1 1920 7.065.000.—
1 1921 8.168.000.—
1 1922 9.280.900.—
1 1923 9.137.000.—
1 1924 8.777.900.—
1 1925 8.474.800.—
en zal op 1 1926 bedragen 8.190.200.
terwijl de rentegevende bezittingen, waaronder ook op
genomen die, welke, ofschoon niet of moeilijk realiseer
baar, zooals veemarkt, beurs en waag, gasfabriek, etc.,
doch waarbij geen rekening is gehouden met de wonin
gen waarop annuïteitsschuld rust, op 1 Januari 1915,
1920 en 1925 een waarde vertegenwoordigden van
respectievelijk 2.732.704.44, 6.612.414.575 en
7.973.845.555.'
De resteerende schuld voor z.g. improductieve doel
einden bedroeg derhalve
per 1 Januari 1915 ruim 883.000.
1 1920 453.000.—
1 1925 500.000.—.
De zoo gunstig bij het jaar 1915 afstekende cijfers
zijn te danken aan het feit dat in de jaren van welvaart
het heffingspercentage, waarnaar belasting naar het
inkomen wordt geheven, zoodanig is opgevoerd, dat
uit de gewone middelen de z.g. crisisuitgaven voor het
overgroote deel konden worden bestreden. Voorts zijn
herhaaldelijk uitgaven voor buitengewone doeleinden
uit de gewone middelen betaald. Dit laatste is ook
thans weer het geval ten opzichte van de uitgaven ge
raamd onder volgno. 310a „Het maken van een staan
plaats voor vrachtauto's aan den Hoekstersingel"
4.912.50; post volgno. 312. waaronder opgenomen
7.610.50 voor verbetering van de rioleering onder de
veemarktplaats (v.g. volgno. 133 begrooting gemeente
werken) en post volgno. 314, waaronder opgenomen
6.875.voor de verbreeding van de Schaverneksbrug
(v.g. volgno. 140, left, b, begrooting gemeentewerken)
welk werk het vorige jaar op den kapitaaldienst was
ondergebracht. Voorts is de uitkeering uit de opbrengst
der oorlogswinstbelasting ad 780.284.oorspron
kelijk bestemd voor delging van crisisschuld, welke bijna
geheel uit de gewone middelen is voldaan, geheel be
schikbaar gebleven.
Tijdens de periode van terugkeer tot meer normale
tijdsomstandigheden gehikte het voorts het heffings
percentage dat in 1920 was gestegen tot 8.1 tot het
cijfer van vóór 1914, n.l. 4, terug te brengen.
Intusschen rijst wel de vraag of de verlaging van het
cijfer tot 4 niet in een al te snel tempo heeft plaats
gehad. De verbetering van den economischen toestand
zal zich ongetwijfeld in de volgende jaren in het belast
baar inkomen uitdrukken, doch het zal te bezien staan
of de verbetering van dien aard is dat de begrooting bij
een percentage van 4 sluitend kan blijven. Bovendien
kunnen zich, sinds de heffing en invordering van de
gemeentelijke inkomstenbelasting buiten de bemoeienis
van de gemeente werden gesteld, verschillende omstan-
heden voordoen die van beteekenenden invloed zijn op
de opbrengst van de belasting en waarop bij de vast
stelling van het vermenigvuldingscijfer met geen moge
lijkheid kan worden gerekend. Wij denken hierbij aan
de voorgenomen wijziging van de wet op de rijks
inkomstenbelasting.
Bij het opmaken der begrooting is op verschillende
uitgaven bezuinigd, waarbij gestreefd is naar een
vermindering van uitgaven zonder dat de dienst daar
door noemenswaard wordt geschaad; waarbij dus het
zelfde resultaat zal worden verkregen, doch voor minder
geld. Toch achten wij op den duur het voor een groote
en zich steeds uitbreidende gemeente als deze niet
mogelijk telken jare weer de uitgaven voor dezelfde
doeleinden te verminderen. Zoo zal het wellicht niet
doenlijk zijn de middelen te verkrijgen ruim genoeg om
nieuwe voorzieningen op velerlei gebied te treffen. Wij
denken hierbij aan verbetering van bestrating en riolee
ring, terwijl ook het verkeersvraagstuk groote geldelijke
offers zal vragen. Dit geldt te sterker, waar ook zonder
uitbreiding van voorzieningen de toeneming van de be
volking reeds tot hoogere uitgaven op velerlei gebied
leidt. De uitgaven hiervoor zullen voor een groot deel
uit de gewone middelen moeten worden bestreden.
De gewone inkomsten en uitgaven zijn voor dit jaar
geraamd op 4.192.219.845, zijnde 122.000.minder
dan voor 1925 is geraamd.
De vermindering van inkomsten valt als volgt te
verklaren. Het batig saldo van den gewonen dienst over
1924, hetwelk aan deze begrooting ten goede komt,
bedraagt 296.982.07, terwijl op de begrooting voor
1925 deze post op 637.727.40 kon worden uitgetrokken.
Het groote verschil tusschen deze bedragen is hoofd
zakelijk een gevolg van de mindere opbrengst der plaat
selijke directe belasting naar het inkomen die, in tegen
stelling met vorige jaren, toen geregeld belangrijk meer
werd ontvangen dan geraamd was, 89.000.be
neden de raming is gebleven, doordat het Rijk op de
uitkeeringen gedurende 1924 belangrijke bedragen heeft
ingehouden wegens verleende restituties, enz. over
vorige dienstjaren.
Voor het verschil ad 340.000.moest derhalve
op andere wijze dekking worden gezocht en mede voor
een bedrag ad 50.000.wegens lager geraamde op
brengst van rente van kapitalen (volgno. 70), daar de
kasmiddelen belangrijk minder zijn geworden door de
uitgaven die in 1925 zijn gedaan voor het stichten van
het openbaar slachthuis, het nieuwe aschland, de nieuwe
Oosterbrug, e. d. In totaal maakt dit 390.000.welk
bedrag is gevonden uit verhooging van inkomsten en
verlaging van uitgaven ongeveer als volgt
Inkomsten
Volgno. 3. Achterstallige
jaren
inkomsten
12. Verhaal van pensioensbij
dragen (gerekend is op een
verhaal van 5Y2
20. Aandeel algemeene kosten
openbaar slachthuis
vorige dienst-
10.000.—
35.000.—
3.000.-
435