Bijl. no. 34.
Bijlage no. 34.
t
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1925.
OVERNEMING terreinen van „Volkshuisvesting"
bij den Stienserweg (bijlagen no. 19 van
1920, nos. 21, 24 en 25 van 1921 en nos.
7, 25 en 28 van 1923).
Aan den Gemeenteraad.
In de raadsvergadering van den 24 Februari 1920
(Handelingen blz. 77 en 78) werd naar aanleiding van
eene mededeeling van de Vereeniging voor Volkshuis
vesting alhier, dat zij in de gelegenheid was terreinen
aan te koopen gelegen tusschen den Stienserweg en den
Harlingerstraatweg, waarop zij 409 woningen wenschte
te bouwen, waaronder 350 arbeiderswoningen, terwijl
bovendien nog ruimte overbleef voor een ziekenhuis,
een school, badhuis, enz., op voorstel van Burgemeester
en Wethouders besloten aan die vereeniging te doen
weten dat de Raad, zich de geheel vrije beslissing op de
plannen voorbehoudende, een aanvrage harerzijds om
een voorschot uit de gemeentekas voor aankoop van
bedoelden grond naar 1.45 per M2. in gunstige over
weging zou nemen. In aansluiting hieraan berichtte de
vereeniging bij adres van 29 April 1920 dat zij tegen
den prijs van 1.45 per M2. had aangekocht de per-
ceelen grond, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden
Sectie D nos. 338, 714, 717, 718, 719, 720, 722 en 1661,
te zamen groot 14.88.98 H.A., gelegen tusschen den
Stienserweg en den Harlingerstraatweg, in verband
waarmede verzocht werd aan haar voor de betaling van
koopprijs en kosten een voorschot uit de gemeentekas te
verleenen van ten hoogste 225.000.De Raad, van
oordeel dat de bouw van 409 woningen, bestaande vol
gens de plannen uit 350 arbeiderswoningen, 16 wonin
gen voor kleine gezinnen, 22 middenstandswoningen, 10
winkels met woningen, 10 bovenwoningen boven de
winkels en 1 badinrichting met woning, in hooge mate
er toe zou bijdragen den woningnood, die destijds bui
tengewoon groot was, te doen verminderen, besloot in
zijne vergadering van den 11 Mei 1920, op voorstel van
Burgemeester en Wethouders (zie bijlage no. 19 van dat
jaar) het gevraagde voorschot te verleenen. Hierbij
werd o. a. de bepaling gesteld dat de voorgenomen
bouw zoo spoedig mogelijk moest worden ter hand ge
nomen en voltooid zijn binnen twee jaren nadat het
voorschot was uitbetaald. Mede werd bepaald dat het
geld tegen eene rente van 6 's jaars werd verstrekt
tot aan den dag waarop het voorschot, te zijner tijd
overeenkomstig de Woningwet uit 's Rijks kas aan te
vragen, door het Rijk aan de gemeente en door deze
aan de vereeniging werd uitgekeerd. Den 12 Mei 1920
zijn, krachtens het raadsbesluit, aan de vereeniging de
benoodigde gelden tot een bedrag van 220.000.uit
de kasmiddelen der gemeente verstrekt.
Het verenigingsbestuur, dat onderwijl begonnen was
met de voorbereiding van den straataanleg op het noord
oostelijk gedeelte van de terreinen, grenzende aan de
Landbuurt, diende den 24 September 1920 een adres bij
den Raad in om een voorschot van ten hoogste
105.000.— te verleenen ten behoeve van genoemden
straataanleg. Op voorstel van Burgemeester en Wet
houders (bijlage no. 24 van 1921) werd door den Raad
in zijne vergadering van 26 April 1921 op het adres een
gunstige beschikking genomen. Besloten werd de voor
den straataanleg noodige gelden tot het gevraagde
maximum te verstrekken tegen eene rente van 6 's
jaars en voorts ook hier tot aan den dag waarop het
voorschot krachtens de Woningwet uit 's Rijks kas zou
zijn terug ontvangen. In dezelfde vergadering werd de
vergunning voor den hierbedoelden straataanleg ver
leend (zie bijlage no. 21 van 1921).
Intusschen was de vereeniging ook gereed gekomen
met het bebouwingsplan van dat gedeelte van het ter
rein waarop de straten zouden worden aangelegd. Het
bestuur zond d.d. 30 December 1920 een adres aan
den Raad, waarin, onder overlegging van een uitge
werkt bouwplan, omvattende 169 arbeiderswoningen,
waaronder 2 winkelwoonhuizen, benevens een volks
badhuis, de steun der gemeente gevraagd werd tot het
verkrijgen van de noodige voorschotten en bijdragen uit
's Rijks kas ingevolge de Woningwet. Op voorstel van
Burgemeester en Wethouders (bijlage no. 25 van 1921)
werd in de raadsvergadering van den 10 Mei 1921 de
gevraagde steun toegezegd.
Van dit bouwplan is niet veel terechtgekomen. Slechts
voor den bouw van een 20-tal woningen, op de hierbij
behoorende teekening in roode kleur aangegeven, werden
met moeite de noodige gelden van het Rijk verkregen.
C>eze bouw had plaats in den loop van het jaar 1922.
Waar nadien met geen mogelijkheid gelden krachtens
de Woningwet meer van het Rijk waren te bekomen,
zon de vereeniging voortdurend op middelen om op
andere wijze tot bebouwing van het inmiddels van
straten voorziene terrein te geraken. Het gelukte haar
voor een complex van 105 beneden- en bovenwoningen,
op de teekening rood gearceerd, en daarna nog voor
een complex van 20 woningen, in blauwe arceering
aangegeven, „bouwpremie" uit 's Rijks kas toegezegd
te krijgen. De verder voor dien bouw noodige gelden
werden gevonden uit onder garantie van de gemeente
aangegane geldleeningen (zie bijlagen nos. 25 en 28
van 1923).
Na voltooiing van bovengenoemde drie complexen
van den bouw van een badhuis is niets gekomen bleef
van het met straten voorziene terrein nog ruimte over
voor den bouw van 54 arbeiderswoningen, enkele
middenstandswoningen en winkelhuizen. Nu echter op
steun van het Rijk krachtens de Woningwet niet meer
valt te rekenen en de rijkspremieregeling sinds 1 No
vember 1923 is afgeschaft, is bebouwing van het hier-
bedoelde terrein tot nu toe achterwege gebleven. En
dit is wel verklaarbaar: de vereeniging ziet ongetwijfeld
geen kans om zonder eenige bijdrage van Rijk of ge
meente woningen te bouwen waarvan de exploitatie zich
uit de huuropbrengst kan dekken. Het gevolg is echter
dat op het bouwrijp of nagenoeg bouwrijp liggende
terrein enkele trottoirs moeten nog worden aangelegd
een niet onbelangrijk renteverlies wordt geleden.
Dit heeft verder tengevolge dat de kostprijs van het
terrein voortdurend stijgt en straks te duur zal worden
voor bebouwing met eenvoudige woningen. Doch niet
alleen op den bouwrijp liggenden grond wordt verlies
geleden, ook de overige terreinen der vereeniging, die
als bouwland in exploitatie zijn gebleven, leveren"jaar
lijks een zeer belangrijk te kort op. Uit de balans per
1 Januari 1925 blijkt dat van het begin der exploitatie
(Mei 1920) af tot aan eerstgenoemden datum op de
onbebouwde terreinen een totaal-verlies is geleden van
62.536.15. Het spreekt vanzelf dat de gemeente niet
langer lijdelijk kan toezien dat een dergelijke toestand
blijft voortbestaan, te minder daar de vereeniging, die
zelf geen middelen bezit, niet alleen niet in staat is de
aan de gemeente verschuldigde rente te betalen, doch
ook in de onmogelijkheid verkeert de door de gemeente
uit hare kasmiddelen ter leen verstrekte gelden terug te
geven. Hoe eerder derhalve aan dezen toestand een einde
komt hoe beter, ook voor de gemeente die, als geld-
geefster, ten slotte met de schade blijft zitten. De eenig
mogelijke oplossing is hier dat de gemeente zoo spoedig
mogelijk de gronden in eigendom overneemt. Zij kan
dan dadelijk beginnen met de uitgifte van bouwterrein,
waarvoor ongetwijfeld spoedig aanvragen zullen binnen
komen. Wij hebben in verband daarmede aan de veree
niging gevraagd of zij bereid is de onbebouwde terrei
nen, met uitzondering van het driehoekig binnenterrein
met daarop aangelegd verbindingsstraatje tusschen het
complex der 105 woningen (op de hierbij behoorende
453