Bijl no. 36. U ij lage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1925. In de tweede plaats wijzen wij er op dat art. 2 der verordening, zooals dit thans luidt, niet anders zegt dan dat de eigendommen worden verdeeld in: bouwterreinen, cultuurgronden en erfpachtsgronden. Er wordt dus in de verordening niet bepaald wie die verdeeling zal maken en evenmin welk stelsel voor die verdeeling zal worden gevolgd. Wanneer men in aanmerking neemt, dat de financiën van de gemeente in hooge mate betrokken zijn bij die verdeeling, zooals straks nader zal blijken, lijkt het ons niet goed dat de beoordeeling daarvan geheel aan het inzicht der deskundigen is overgelaten, die, dit spreekt vanzelf, daaromtrent bij elke nieuwe vijfjaarlijksche schatting een geheel verschillend oordeel kunnen hebben. Nu lijkt ons de meest rationeele weg deze, dat de Raad telken 5 jaren op voorstel van Burgemeester en Wethouders bepaalt welke gronden in de komende vijf jaren vermoedelijk als bouwterrein aan de snee zullen komen. De overige (voor zooverre zij niet in erfpacht zijn uitgegeven) zijn dan cultuurgronden. Volgt men dezen weg, dan voorkomt men dat terrei nen, die nog in lange jaren niet als bouwterrein kunnen worden verkocht, worden getaxeerd alsof die verkoop voor de deur staat. Welk belangrijk verschil dit gewijzigd systeem voor de gemeente-financiën zal hebben, moge thans uit het volgende blijken. Ie. Het bedrijf betaalt 5 rente aan de gemeente van het verschil tusschen de geschatte waarde der gron den en de daarop rustende schuld (art. 2). Deze rente komt in de gewone ontvangsten der ge meente. Hoe hooger dus de waarde wordt geschat, d. i. hoe meer perceelen men met den naam bouwterrein betitelt, hoe meer men de begrooting door die fictieve waarde flatteert, m. a. w. hoe meer men royaal gaat leven van inkomsten die niet in werkelijkheid bestaan. 2e. Hoe minder gronden als bouwterrein worden aangewezen des te meer cultuurgronden krijgt men. Daar de rekening der cultuurgronden, indien de ineer- bedoelde rente van 5 komt te vervallen, slechts in ontvangst de huren en in uitgaaf de rente en aflossing der op die gronden rustende schuld en de kosten van administratie en onderhoud zal aanwijzen, komt als voordeelig saldo daarvan een niet onbelangrijk bedrag aan de gemeenterekening ten goede. Wij toonden echter boven reeds aan dat dit in werkelijkheid geen verschil uitmaakt bij de bestaande regeling, omdat, wat de gemeente nu ontvangt aan voordeelig saldo der ex ploitatie, vroeger verkregen werd uit rente van de meerwaarde". In verband hiermede zij opgemerkt, dat bij het ver vallen van deze rente het niet meer noodzakelijk is, de vijfjaarlijksche taxatie van de cultuurgronden als ver plichtend voor te schrijven. 3e. Wanneer alleen die gronden als bouwterrein worden aangewezen, die waarschijnlijk binnen 5 jaren als zoodanig zullen worden verkocht of in erfpacht uit gegeven, zal daarvan het gevolg zijn dat men niet be vreesd zal behoeven te zijn dat de gemeente na verloop van 5 jaren uit hare gewone middelen een groot tekort zal moeten bijpassen in vijf jaarlijksche termijnen. Integendeel is het zelfs mogelijk dat een batig saldo zal worden verkregen. (Volgens art. 18 zullen die batige saldi tot „reserve" worden bestemd en zal de gemeente daarvan 5 rente genieten.) H.et zij ons vergund thans nog een enkel woord te zeggen over de vijfjaarlijksche taxatie. De waardeverandering der bouwterreinen hangt samen met drieërlei oorzaken I. de stadsuitbreiding; II. de tijdsomstandigheden; III. de waarde van het ruilmiddel. Sub I. Wanneer, zooals wij voorstelden, onder de rubriek bouwterrein alleen worden gebracht die gron den, waarvan men redelijkerwijze mag verwachten dat zij binnen 5 jaar aan de snee zullen komen (bouwrijp zijn), dan ligt het voor de hand dat de waarde van deze gronden niet anders dan een stijgende lijn zal kunnen vertoonen. Die verwachting is in overeenstemming met den geheelen opzet van het bedrijf. Immers, tenzij de verkoop van gronden in eenig jaar een buitengewoon gunstig verloop heeft, iigt het voor de hand dat de exploitatie-rekening telken jare met een nadeelig saldo zal sluiten: van de meerwaarde wordt 5 rente be taald, rente en aflossing van de op den grond rustende geldleeningen moeten worden uitgekeerd, de kosten van straataanleg, rioleering, enz. worden op de boekwaarde bijgeschreven. Die boekwaarde wordt dus telken jare hooger, doch dat is met de werkelijke waarde ook het geval tenge volge van de stadsuitbreiding. Rationeel schijnt het om, wanneer die beide waardeverhoogingen geen gelijken tred houden, het verschil na afloop der vijf jaren te ver rekenen. Nadeelige verschillen worden in vijf jaarlijksche termijnen aan het bedrijf uitbetaald (art. 20 oud, art. 26 nieuw). Hoe met voordeelige verschillen wordt gehan deld stond niet in de verordening; wij meenen dat die in de reserve moeten worden gestort, evenals dat met de batige saldi der exploitatie geschiedt (art. 26). Ook stond niet in de verordening hoe de nadeelige verschillen, die aan het bedrijf zullen worden uitbetaald (art. 20 oud), moeten worden geboekt. Men zou met het verschil tusschen de boekwaarde en de lagere uitkomst der taxatie als volgt kunnen han delen, n.l. het geheele verschil in eens uit de buitenge wone middelen der gemeente putten en dit bedrag af schrijven op de boekwaarde der bouwterreinen, terwijl dan in vijf jaren, telken jare V5, dit bedrag door den gewonen dienst aan den kapitaaldienst wordt terug betaald. Sub II. De tijdsomstandigheden. Er kan een tijd van algemeene malaise zijn en omge keerd evenzeer een tijd van voorspoed. Lagere of hoo- gere prijzen van alle goederen, dus ook van bouwter reinen, zijn daarvan natuurlijk het onmiddellijk gevolg. Deze omstandigheid pleit tegen het geheele systeem van taxatie en bij malaise zal dit de gemeente-financiën in groote moeilijkheden kunnen brengen (tenminste indien het verschil tusschen boekwaarde en taxatie waarde uit de gewone middelen moet worden gedekt), omdat die malaise natuurlijk haar invloed op alle in komsten van de gemeente doet gelden, die al minder rijkelijk zullen vloeien. Sub III. De waarde van het ruilmiddel. Ook deze doet haar invloed gelden op de taxatie. Is de gulden gedeprecieerd, dan is de in geld uitgedrukte waarde van den grond hooger. Omgekeerd is deze laatste lager bij appreciatie van den gulden. Bedenkt men daarbij dat het bedrag der op de gronden rustende schuld, in guldens uitgedrukt, precies hetzelfde blijft, dan zal men met ons eens zijn dat deze factor alweder medewerkt om een systeem van taxatie als minder juist te doen kwalificeeren. Tegen dit nadeel zou misschien wel een remedie aan de hand zijn te doen Indien men, telkens nadat de vijfjaarlijksche taxatie is geschied, zich afvraagt welke de waarde van den gulden was voor vijf jaar en welke thans en men her leidt dan de taxatie van voor 5 jaar naar de tegenwoor dige waarde van den gulden, dan zou men beter dan thans kunnen nagaan of men vooruit dan wel achteruit is gegaan. Een voorbeeld moge dit duidelijk maken. In 1914 kon men voor 1.koopen waarvoor men in 1920 1.80 en in 1925 1.50 moest betalen, tenge 462 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1925. volge van eerst daling en later weer stijging van de waarde van het ruilmiddel. Stel nu, dat alle andere om standigheden gelijk gebleven zijn en dat onze gronden in 1914 waren getaxeerd op 1.000.000.dan zouden zij in 1920 op 1.800.000.- en in 1925 op 1.500.000.- zijn getaxeerd. Nu zijn die gronden echter tengevolge van stadsuit breiding in verkoopprijs gestegen en in 1925 geschat op 2.000.000.—. Wij zouden dan aldus kunnen redeneeren De waarde van den gulden is van 1920 tot 1925 ge stegen, zoodat men thans voor 1.50 kan koopen wat in 1920 1.80 kostte. Naar den maatstaf van thans ge rekend, zou dus in 1920 de waarde van den grond op 1.500.000.zijn geschat. Men krijgt dan door deze herleiding tot uitkomst dat de waarde 500.000.hooger is geworden in plaats van 200.000.—. Het zal wellicht moeilijk zijn precies uit te maken hoeveel de waarde van het ruilmiddel telkens is geste gen of gedaald, doch ook al zou dat slechts bij bena dering zijn te bepalen, dan zou toch reeds veel zijn weg genomen van de nadeelen die een gevolg moeten zijn van een taxatie die niet goed vergelijkbaar is met die van voor vijf jaren. In de derde plaats komt het ons gewenscht voor dat voortaan niet meer, zooals voorheen, bij het uitnemen van gronden uit het bedrijf de waarde daarvan van de schuld aan de gemeente wordt afgeschreven, doch dat aan het bedrijf daarvoor een bedrag wordt uitgekeerd gelijk aan de boekwaarde van de uitgenomen perceelen. Van gelijke strekking zouden wij een bepaling in de verordening op het gemeentelijk woningbedrijf willen opnemen. Wij hebben gemeend U deze beschouwingen niet te moeten onthouden, omdat wij ons niet willen ontveinzen dat elke regeling, waarbij eene „schatting" als basis voor de berekeningen wordt aangenomen, naar onze meening eene min of meer gebrekkige moet zijn. Dat wij niettemin in art. 24 opnieuw eene zoodanige schat ting voorstellen, vindt zijne verklaring daarin, dat wij geen beter systeem hebben kunnen uitdenken, wat ook aan alle andere gemeentebesturen, voor zoover ons be kend, niet is gelukt. Wij geven U thans in overweging te besluiten tot algeheele herziening der verordening op het ge meentelijk grondbedrijf en wijziging der verordening op het gemeentelijk woningbedrijf en daartoe vast te stellen het hierna in ontwerp afgedrukt besluit. Leeuwarden, 26 November 1925. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden, J. M. VAN BEYMA, Burgemeester. M. GOSLINGS, Secretaris. ONTWERP. BESTAANDE REDACTIE. Art. 1. De aan de gemeente toebehoorende, voor exploitatie bestemde, eigendommen, welke daartoe bij besluit van den Gemeenteraad worden aangewezen, worden afzon derlijk beheerd onder den naam „Grondbedrijf". Art. 2, le, 2e en 3e lid. De eigendommen worden verdeeld in a. voor bouwterrein bestemde eigendommen; h. speciaal voor cultuur bestemde eigendommen; c. in erfpacht uitgegeven gronden, waaronder be grepen de aan het gemeentelijk woningbedrijf ten be hoeve van de volkshuisvesting in gebruik gegeven ter reinen. Zij worden ingebracht tegen de waarde, waarop zij, op de wijze als in art. 19 is bepaald, zijn geschat. Tegelijk met het besluit van den Gemeenteraad, waarbij tot inbreng wordt besloten, wordt tevens vast gesteld het bedrag van de schuld, welke op het oogen- blik van den inbreng op de gemeente terzake van den eigendom rust. De Raad der gemeente Leeuwarden; gezien het voorstel van Burgemeester en Wethouders; besluit A. 1°. terzijde te stellen het bepaalde bij art. 19 en art. 20 der verordening op het gemeentelijk grond bedrijf te Leeuwarden (gemeenteblad 1920 no. 20, 1921 no. 33, 1923 no. 23, laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit cl.d. 28 Juli 1925); 2°. met intrekking van gemelde verordening vast te stellen de navolgende VERORDENING op het gemeentelijk grond bedrijf te Leeuwarden. Art. 1. De aan de gemeente toebehoorende, voor exploitatie bestemde, onroerende goederen, welke daartoe bij be sluit van den gemeenteraad worden aangewezen, worden afzonderlijk beheerd onder den naam van „Grondbedrijf". Art. 2. De gemeenteraad verdeelt, telkens om de vijf jaren, op voorstel van Burgemeester en Wethouders, na inge wonnen advies van de in art. 13 bedoelde commissie van bijstand, die onroerende goederen in de volgende rubrieken a. voor bouwterrein bestemde gronden, dat zijn die gronden waarvan verwacht wordt dat zij in de eerst volgende vijf jaren als bouwterrein zullen worden ver kocht of in erfpacht uitgegeven h. voor cultuur bestemde gronden; c. in erfpacht uitgegeven gronden, waaronder be grepen de aan het gemeentelijk woningbedrijf ten be hoeve van de volkshuisvesting en andere gemeente bedrijven in gebruik gegeven terreinen. 463

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1925 | | pagina 231