Bijl. no. 8.
Bijlage no. 8.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1926.
ONTWERP.
De Raad der gemeente Leeuwarden;
gezien het voorstel van Burgemeester en Wethouders;
besluit
A. de verordening, regelende de verhooging van
pensioenen van gemeente-ambtenaren, oud-ambtenaren
en hunne weduwen en weezen (gemeenteblad no. 49
van 1920), als volgt te wijzigen en aan te vullen
I.
Artikel 4 wordt genummerd 6.
Na artikel 3 worden de volgende artikelen ingelascht:
Art. 4.
De in deze verordening bedoelde verhoogingen van
pensioenen, gratificatiën of toelagen worden niet toe
gekend aan hen, die gepensionneerd zijn of aan wie
gratificatie of toelage is verleend wegens ontslag uit
nevenbetrekkingen.
Of de betrekkingen, waaruit ontslag is verleend,
nevenbetrekkingen zijn, wordt door Burgemeester en
Wethouders naar de omstandigheden beoordeeld.
Art. 5.
1. Wanneer een ontslagen ambtenaar, aan wien
pensioen, gratificatie of toelage is verleend wegens op
heffing der betrekking of reorganisatie van het dienst
vak of wegens invaliditeit, inkomsten geniet of gaat ge
nieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, wordt,
zoodra en zoolang het pensioen, de gratificatie of de
toelage met de toegekende verhooging en vermeerderd
met die inkomsten zou overschrijden het bedrag der
laatstelijk genoten wedde, de verhooging van het pen
sioen, de gratificatie of de toelage met het bedrag dier
overschrijding verminderd.
2. Is of wordt in de salarisregeling van de betrek
king, waaruit het ontslag is verleend-, wijziging ge
bracht, dan wordt als laatstelijk genoten wedde be
schouwd de wedde, die de betrokkene zou hebben ge
noten, indien de gewijzigde regeling op den datum van
zijn ontslag reeds had gegolden.
3. Bepalingen ter verzekering van de controle op
de inkomsten, als bedoeld in het vorige lid, worden
vastgesteld door Burgemeester en Wethouders.
B. te bepalen dat het besluit sub .4 den 1 April 1926
in werking treedt.
Leeuwarden,
19
De Raad voornoemd
358
VERORDENING schoolarts (bijlagen nos. 15 en
33 van 1920 en 18 van 1922).
Aan den Gemeenteraad.
In Uwe vergadering van 11 Mei 1920 werd onder
punt 7 aan de orde gesteld een voorstel van Burge
meester en Wethouders tot wijziging der verordening,
regelende de aanstelling en den werkkring van school
artsen bij het lager onderwijs en het bewaarschool-
onderwijs (gemeentebladen 1918 no. 22 en 1919 no.
43), welk voorstel is opgenomen in bijlage no. 15 tot
liet verslag van 's Raads handelingen over dat jaar. In
bovenvermelde vergadering, alsmede in de daarop
volgende vergaderingen van 25 Mei, 27 Juli, 17
Augustus, 28 September en 12 October 1920 werd het.
ca kortere of langere besprekingen, aangehouden. De
behandeling had eindelijk in de begrootings-vergade-
ring (27 December 1920) plaats, maar ook toen leidde
deze tot geen resultaat, doch ten slotte werd met alge-
meene stemmen besloten het voorstel, met de intusschen
daarop ingediende voorstellen van de raadsleden, de
heeren K. de Boer en Zandstra, op welke laatste voor
stellen betrekking heeft het daarop door ons uitge
bracht prae-advies, opgenomen in bijlage no. 33 van
1920. opnieuw aan te houden. De reden voor deze
laatste aanhouding lag hoofdzakelijk in de vraag naar
bet al of niet wenschelijke van de aanstelling van een
schoolverpleegster. Daar het instituut schoolverpleeg-
ster geacht moest worden ten nauwste samen te hangen
met dat van schoolarts, achtte de Raad het beter eerst
uit te maken, of aanstelling van een schoolverpleegster
wenschelijk en noodig was.
Als gevolg hiervan kwamen wij met het in bijlage
no. 18 tot het verslag van Uwe handelingen over 1922
opgenomen voorste! tot aanstelling van een schooitand
arts en een schoolverpleegsterdat evenwel, na beraad
slaging, op voorstel van de raadsleden, de heeren Van
Weideren baron Rengers en Oosterhoff, werd terugge
zonden naar Burgemeester en Wethouders, met verzoek
om daarmede terug te komen, onder overlegging van de
betrekkelijke verordeningen. Het hoofdbezwaar tegen
bet nemen van eene beslissing op ons voorste! was,
zooals uit het betrekkelijk raadsverslag van 28 Maart
1922 blijkt, wel, dat hieraan de ontwerp-verordeningen
voor den schoolarts, den schooitandarts en de school
verpleegster ontbraken, welke wij ons evenwel, blijkens
dein aangehaalde bijlage no. 18 vervatte mededeeling,
badden voorgesteld te ontwerpen in overleg met dc
betrokken titularissen.
Deze aangelegenheid is sindsdien geruimen tijd
blijven rusten. Wij brengen haar thans, na haar opnieuw
onder de oogen te hebben gezien en aan een ampele
bespreking te hebben onderworpen, weer bij U ter
tafel.
Zooals hiervoren reeds werd medegedeeld verkeert
de zaak in dit stadium, dat Uwe Vergadering wachtende
is op de ontwerp-verordeningen voor den schoolarts,
den schooitandarts en de schoolverpleegster.
Het wil ons evenwel voorkomen, dat het thans
geen gelukkig tijdstip genoemd kan worden om tot
aansteiling van een schooitandarts en een schoolver
pleegster over te gaan, zulks in de eerste plaats met
bet oog op de intusschen veranderde, minder gunstige,
tijdsomstandigheden en voorts in verband met de aan
hangige plannen tot reorganisatie van den geneeskun
digen dienst, waarvoor krachtens Uw besluit van 7 De
cember j.l. een gedeelte van het gebouw van het voor
malig hospitaal (Infirmerie) zal worden ingericht. Wij
zijn dan ook de meening toegedaan, dat, ook al mocht
Uwe Vergadering blijven gevoelen voor het instituut
schooltandarts-schoolverpleegster, het in geen geval
thans de tijd is daartoe te geraken. Het verdient onge
twijfeld aanbeveling af te wachten, wat de reorganisatie
van den geneeskundigen dienst zal brengen. De school
arts, hierover gehoord, was het met dit laatste eens.
In verband hiermede meenen wij dan ook ons voor
stel, opgenomen in bovenvermelde bijlage no. 18 tot
het verslag van 's Raads handelingen over 1922. strek
kende o. m. om ons te machtigen tot aanstelling van een
schooitandarts en een schoolverpleegster, terug te moe
ten nemen.
Wat het in vorenaangehaalde bijlage no. 15 tot het
verslag van Uwe handelingen over 1920 opgenomen
voorstel tot wijziging van de verordening voor de
schoolartsen betreft, dit stond oorspronkelijk los van
de vraag over het al of niet wenschelijke van de aan
stelling van een schooitandarts en een schoolverpleeg
ster, zoodat de redenen, welke voor de indiening daar
van destijds werden aangevoerd, ook nu nog onver
flauwd gelden. Alleen meenen wij dat, waar sindsdien
eenige jaren zijn verstreken, het wenschelijk is hans niet
op dat voorstel door te gaan. Nu de verordening toch
wijziging ondergaat, zijn daarin tevens nog enkele andere
veranderingen, aangebracht, waarvan de noodzakelijk
heid of wenscheüjkheid in de practijk van lateren tijd is
gebleken. Een en ander geeft ons aanleiding ons in meer-
vermelde bijlage no. 15 opgenomen voorstel terug te
nemen en U een nieuw ontwerp-vererdening voor den
schoolarts aan te bieden. Op ons verzoek heeft Uw
medelid, de heer K. de Boer, hierin gereede aanleiding
gevonden de mede door hem ingediende wijzigingen op
dat in bijlage no. 15 opgenomen voorstel in te trekken,
als gevolg waarvan het door ons op die wijzigingen
uitgebrachte prae-advies in de aangehaalde bijlage no.
33 van 1920 automatisch komt te vervallen.
De thans door ons voorgestelde veranderingen in het
nieuwe ontwerp vinden hieronder de noodige toelich-
tinS-
ln de eerste plaats zal, daar er thans maar een school
arts is, de meervoudige term in enkele artikelen in het
enkelvoud dienen te worden overgebracht.
Art. 1. Ie lid. Aan het in dit lid bedoelde toezicht
behoort de school voor buitengewoon lager onderwijs
(zwakzinnigen), waarvan verwacht mag worden dat
het tijdstip van opening niet lang meer op zich zal laten
wachten, nog te worden toegevoegd, terwijl daarin
tevens kan worden opgenomen de verplichting van den
schoolarts tot het instellen van een geneeskundig onder
zoek naar den gezondheidstoestand van sollicitanten
naar onderwijzersbetrekkingen.
2e lid (nieuw). In verband met de omstandigheid,
dat sommige geneesheeren hier ter stede niet meer ge
negen zijn af te geven de door het onderwijzend per
soneel over te leggen geneeskundige verklaring bij aan-
viagen om verlof tot afwezigheid wegens ziekte, waaruit
moet blijken, dat de betrokkene wegens ongesteldheid
verhinderd is zijne betrekking waar te nemen, wordt
voorgesteld dit nieuwe lid op te nemen, waarbij aan den
schoolarts de verplichting wordt opgelegd tot de even-
tueele afgifte van die verklaringen, indien hem zulks
door belanghebbenden wordt verzocht. Het wordt tevens
wenschelijk geacht hier nog aan toe te voegen, dat hij
gehouden zal zijn voor de controle die afwezigen nu
en dan te bezoeken.
3e lid (oud 2e lid). Omdat met het in dit lid be
doelde toezicht alleen wordt bedoeld het toezicht op
de leerlingen dier scholen en dus niet mede op het aan
die scholen verbonden onderwijzend personeel, is het
noodig zulks duidelijker uit te drukken. De schoolarts
heeft evenwel in overweging geven om daarin alsnog
eene bepaling op te nemen dat hij wel toezicht op dat
personeel uitoefent voor zoover het besmettelijke ziekten
betreft.
Artikel 3 ondergaat door opneming van een nieuw
2e lid eene aanvulling, die een leemte wegneemt en niet
nader behoeft te worden toegelicht.
359