Bijlage no. 11.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1927.
Klasse I II III
o. lezen 2 1 1
b. stellen en Nederlandsche
handelscorrespondentie 1 1 2
c. handelsaardrijkskunde 1 1
d. boekhouden 1 2 3
e. handelsrekenen 1 1 1
algemeene handelskennis
en handelsrecht 1 1
g. Fransch 2 2 2
h. Hoogduitsch 2 2 2
Engelsch 2 2 2
j. stenografie en machine-
schrijven 1 1
Art. 7.
Het volgen van de lessen in de vakken, genoemd in
artikel 1 onder a tot en met is verplicht. Hiervan,
enz.
Art. 16, le en 2e lid.
Het toelatingsexamen tot het eerste leerjaar omvat
het lezen, het schrijven, het rekenen, de beginselen der
Nederlandsche taal en die der aardrijkskunde, alsmede,
wanneer het onderwijs in Fransch, Hoogduitsch of
Engelsch gevolgd zal worden, in de beginselen van de
taal, waarin onderwijs verlangd wordt.
Het toelatingsexamen tot het tweede of het derde
leerjaar omvat hetgeen in het vorige leerjaar of de
vorige leerjaren is onderwezen, eventueel ook in de
vreemde taal, waarin onderwijs verlangd wordt, en in
stenografie en machineschrijven.
Art. 22.
Aan de goedkeuring van den Minister van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen worden onderworpen
o. het reglement, het programma van onderwijs, de
rooster van lesuren, zoomede de wijzigingen, welke in
voornoemde stukken worden aangebracht
b. de voordrachten ter benoeming van onderwijzend
personeel, de regeling van hunne bezoldiging en de
besluiten tot het verleenen van al dan niet eervol ont
slag, wanneer dit niet op eigen verzoek geschiedt.
Van benoemingen en van op eigen verzoek verleend
eervol ontslag ontvangt de minister telkens binnen 14
dagen na de dagteekening der besluiten bericht.
c. de voorstellen betreffende den bouw en het ge
bruik van de lokalen, waarin het onderwijs gegeven
zal worden
d. jaarlijks vóór 1 April de rekening en verantwoor
ding over het afgeloopen kalenderjaar en vóór 1 De
cember de begrooting van inkomsten en uitgaven voor
het volgend kalenderjaar.
Wordt voor een volgend kalenderjaar een hooger
bedrag aan subsidie uit 's Rijks kas vereischt dan in
het daaraan voorafgaand, zoo geschiedt de aanvrage
om subsidie vóór 1 Mei van het loopend kalenderjaar.
Art. 23.
Jaarlijks vóór 1 April wordt aan den Minister van
Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen een verslag van
de uitkomsten van het onderwijs in het afgeloopen
kalenderjaar gezonden.
Art. 24.
Van de aan den Minister van Onderwijs, Kunsten en
Wetenschappen te zenden stukken wordt een afschrift
of afdruk gezonden aan den betrokken Inspecteur van
het middelbaar onderwijs.
Klasse
a. lezen
b. stellen en Nederlandsche
handelscorrespondentie
c. handelsaardrijkskunde
d. boekhouden
e. handelsrekenen
algemeene handelskennis
en handelsrecht
g. Hoogduitsch 2
h. Engelsch 2
i. stenografie en machine-
schrijven
Art. III.
2
2
1
3
1
1
2
2
1"
In den eersten volzin van artikel 7 wordt de letter
vervangen door ,,h"
Art. IV.
Het eerste en het tweede lid van artikel 16 worden
gelezen als volgt
„Het toelatingsexamen tot het eerste leerjaar omvat
het lezen, het schrijven, het rekenen, de beginselen der
Nederlandsche taal, die der aardrijkskunde en die van
het Hoogduitsch en Engelsch.
Het toelatingsexamen tot het tweede of het derde
leerjaar omvat hetgeen in het vorige leerjaar of de
vorige leerjaren is onderwezen, eventueel ook steno
grafie en machineschrijven."
Art. V.
De artikelen 22, 23 en 24 vervallen.
Art. VI.
Deze verordening wordt geacht in werking te zijn
getreden op 16 September 1927.
356
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1927. Bijl. HO. 11.
WIJZIGING verordening verkoop sterken drank.
Aan den Gemeenteraad.
Tijdens de behandeling in Uwe Vergadering van de
begrooting voor het jaar 1927, werd een voorstel van
Uw medelid, den heer Hooiring, tot wijziging van de
artikelen 1 en 5 der verordening, houdende verbod van
den verkoop van sterken drank in het klein op Zon
dagen en Christelijke feestdagen, in handen van onze
Commissie gesteld.
Zooals uit de door den voorsteller mondeling gege
ven toelichting blijkt (zie Handelingen 1926, blz. 324),
heeft de wijziging ten doel, de uitvoering van de be
staande verordening, met name het ingrijpen door de
politie tot handhaving er van, te vergemakkelijken.
Inderdaad is het bij de tegenwoordige redactie van
de betrokken strafbepaling in vele gevallen moeilijk de
naleving van de verordening ten volle te verzekeren en
onze Commissie kan zich bij de bedoeling, welke bij
den voorsteller voorzit, dan ook wel aansluiten. Intus-
schen gaat de door hem ontworpen bepaling naar ons
oordeel te ver, waar zij o. a. zonder eenige beperking
verbiedt op de aangegeven dagen in een voor het pu
bliek toegankelijke vergunningslocaliteit sterken drank
aanwezig te hebben. Een dergelijk voorschrift zou voor
vele vergunninghouders dermate bezwarend zijn men
stelle zich voor, dat de gansche tap- of uitstalkast
iederen Zaterdag leeggehaald en des Maandagsochtends
weer gevuld zou moeten worden; soms, wegens feest
dagen, zou dit zelfs meermalen in eene week moeten
plaats hebben dat wij U aanneming daarvan moeten
ontraden. Wij doen dit met te meer vrijmoedigheid, nu
het door den heer Hooiring beoogde doel op minder
bezwarende wijze even goed kan worden bereikt.
Met den voorsteller er van uitgaande, dat de strek
king van de bepaling moet wezen het voorkomen van
het gebruiken van sterken drank in vergunningslocali-
teiten op de hierbedoelde dagen, zijn wij van meening,
dat het voldoende, en in de praktijk tevens afdoende,
is om voor te schrijven, dat alsdan in de localiteit geen
sterke drank verstrekt mag worden, noch aanwezig mag
zijn in voorwerpen van minder dan 3 dL. inhoud. Een
dergelijke bepaling, die trouwens reeds in verscheidene
gemeenten bestaat, maakt het mogelijk, dat de politie
door het opmaken van proces-verbaal, als anderszins,
daadwerkelijk kan optreden, wanneer slechts in de
localiteit een glas (of ander voorwerp van minder dan
3 dL. inhoud) met sterken drank aanwezig is, ongeacht
of er drank wordt verkocht, geschonken, aangeboden
of gebruikt. Feitelijk is zulk een bepaling even doel
matig als de door den heer Hooiring voorgestelde, ter
wijl zij bovendien voor de belanghebbenden geenerlei
bezwaren medebrengt.
Uit het U hieronder ter vaststelling aangeboden ont
werp, zal U blijken, dat het verbod van artikel 1 bepaal
delijk tot den vergunninghouder, en die voor hem op
treedt, is gericht. Tot dusverre was de redactie op dit
punt uit den aard der zaak algemeen, aangezien ook het
gebruiken van sterken drank in artikel 1 strafbaar was
gesteld. Wanneer echter voortaan het aanwezig hebben
v/ordt verboden, is het, om moeilijkheden bij de toe
passing der verordening te voorkomen, geweascht, en
ook volkomen rationeel, den vergunninghouder of zijn
vervanger met straf te bedreigen, zoo dit verbod wordt
overtreden. Ten aanzien van het verstrekken van
sterken drank is het beter, de algemeene redactie te
behouden (zie art. 1 bis)
Voor invoeging, gelijk de voorsteller wenscht, van
de woorden „een Christelijken feestdag of" in het eerste
lid sub b van artikel 1, bestaat naar onze meening niet
voldoende reden. Onder de in algemeenen zin gebezigde
uitdrukking „Christelijke feestdagen", thans in het
artikel voorkomende, valt immers ook één Christelijke
feestdag.
Tegen de overige aanvullingen van art. 1, lid 1, be
staat bij ons geen bezwaar.
Het tweede lid van art. 1 zal voorts wijziging moeten
ondergaan, wanneer de redactie van het eerste lid over
eenkomstig ons voorstel wordt veranderd. Overigens
wil het ons voorkomen, dat het bij het tweede lid niet
zoozeer gaat om het verkoopen, dan wel om het ver
strekken van sterken drank. Worden de bewoordingen
van het tweede lid in dien zin gewijzigd, dan is daar
mede tevens voor zooveel mogelijk tegemoet gekomen
aan de bedenkingen, welke de voorsteller blijkens de
door hem gegeven toelichting heeft tegen de vermelding
van de hoeveelheid van 10 Liter of meer. Immers, het
bezwaar, dat men de verordening zou kunnen ontduiken
door 10 Liter sterken drank te koopen „met recht tot
wederverkoop op den volgenden dag", is goeddeels
ondervangen, zoodra in plaats van het verkoopen, het
verstrekken strafbaar is gesteld.
Uit redactioneele overwegingen hebben wij van het
tegenwoordige tweede lid van art. 1 een nieuw art.
\ter gemaakt.
Het voorstel van den heer Hooiring behelst voorts
ook eene wijziging van artikel 5. Dit artikel zegt, dat
bestuurders aansprakelijk zijn, indien de overtreding
van artikel 1 geschiedt door een rechtspersoon. Om
tweeërlei reden echter komt deze bepaling ons voor, in
strijd met de wet te zijn. In de eerste plaats, omdat
volgens het stelsel van het Wetboek van Strafrecht
alleen natuurlijke personen misdrijven of overtredingen
kunnen begaan, zoodat de veronderstelling van het
artikel, dat de overtreding van art. 1 door een rechts
persoon geschiedt, op een onmogelijkheid berust en
vervolgens, omdat eene gemeentelijke verordening,
zonder in strijd met het Wetboek van Strafrecht te
komen, niet op de wijze als in art. 5 geschiedt, de aan
sprakelijkheid vermag te regelen van hen, die bij het
plegen van een strafbaar feit zijn betrokken.
Is artikel 5 in zijn tegenwoordige redactie uit dezen
hoofde reeds onhoudbaar, de voorgestelde wijziging
maakt de verwarring uit een juridisch oogpunt nog
grooter. In de toelichting wordt het voorbeeld aange
haald, dat er een naamlooze vennootschap is en door
een harer kellners een overtreding van art. 1 wordt
gepleegd „dan gaat", zoo zeide de heer Hooiring,
„degene, die feitelijk aansprakelijk moet worden ge
steld, vrijuit". Met „degene" is hier kennelijk de naam
looze vennootschap bedoeld. Om dit te veranderen zegt
nu het voorstel, dat dan hoofden en (lees of be
stuurders van inrichtingen (het behoeft dus geen rechts
persoon te zijn), waarin de overtreding van art. 1 is
geschied, aansprakelijk zijn. Dit nu is in strijd met ons
strafrecht (vgl. ook art. 51 Wetboek van Strafrecht).
Bij overtreding toch is alleen de materiëele dader, i. c.
de kellner, aansprakelijk, tenzij deze het ontbreken van
alle schuld kan aantoonen. Medeplichtigheid aan over
treding is voorts niet strafbaar. Hoe zou men nu die
„hoofden en bestuurders" ooit veroordeeld kunnen
krijgen, wanneer ten minste geen bijzondere omstandig
heden als uitlokking of overmacht aanwezig zijn
Doch wat hiervan zij, de gemeentelijke verordening
mag zich o. i. niet op dit gebied begeven en de straf
rechter zou, deed zij het toch, met hare desbetreffende
bepalingen vermoedelijk geen rekening houden.
Op grond van het bovenstaande geven wij U in
overweging
a. tot vaststelling van de in ontwerp hierachter
afgedrukte verordening over te gaan
b. Burgemeester en Wethouders te machtigen den
volledigen tekst van de verordening bekend te maken
met dcorloopende nummering der artikelen en, waar
nooclig, met wijziging van de verwijzingen
c. het voorstel van den heer Hooiring hiermede als
afgedaan te beschouwen.
20 Juli
Leeuwarden
1927.
15 September
De Commissie voor de Strafverordeningen
J. M. VAN BEYMA, Voorzitter.
357