Bijlage no. 13. 11 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1927. Bijl. ÏIO. 13. AANBIEDING der gemeente- en bedrijfsbegroo- tingen voor 1928 (bijlagen 1928 nos. 1 en 2). Aan den Gemeenteraad. Ingevolge art. 203 der Gemeentewet hebben wij de eer U de ontwerp-gemeentebegrooting voor 1928 bene vens de ontwerp-bedrijfsbegrootingen voor dat jaar aan te bieden, met bijvoeging van de daarop betrekking hebbende bescheiden en stukken, zoomede van de ad viezen der commissiën, welke in dezen zijn gehoord. Gaat de ontwerp-begrooting ten aanzien van het meerendeel der posten van eene toelichting vergezeld, toch vinden wij aanleiding hier voor enkele beschou wingen en opmerkingen van meer algemeenen aard Uwe aandacht te vragen. Het ligt voor de hand, dat voor 1928 sommige ont- vangstposten lager, andere daarentegen hooger moesten worden begroot dan voor 1927 en dat ook ten opzichte van een aantal uitgaafposten zich een dergelijk ver schijnsel voordoet. Intusschen meenen wij in het bij zonder te moeten wijzen op den eersten ontvangstpost „Batig slot van den gewonen dienst, enz." (1926), die, naar U zal blijken, vergeleken bij 1927, bijna 120.000.lager is geraamd. Een soortgelijk beeld toonde op dit punt reeds de begrooting voor 1927, die op haar beurt geopend werd met een batig saldo, het welk rond 142.000.minder was, dan voor het jaar 1926 kon worden geraamd. Was het ons het vorig jaar niet mogelijk een sluitende begrooting te verkrijgen, zonder den post „Belasting naar het inkomen" met 100.000.te verhoogen, dit jaar is het ons mogen gelukken laatstgenoemden post te begrooten op een bedrag, gelijk aan dat, hetwelk voor 1927 werd ge raamd, n.l. 1.450.000.Daarbij werd de post voor Onvoorziene Uitgaven op een behoorlijk bedrag uitge trokken. Wij hebben een en ander door verschillende omstan digheden kunnen bereiken. In de eerste plaats bleek het mogelijk de uitkomsten van het Gemeentelijk Electriciteitbedrijf en het Open baar Slachthuis op aanzienlijk hoogere bedragen te ramen dan voor 1927. Het gunstig verschil, bij verge lijking van de in 1927 en de thans aangeboden begroo ting, bedraagt voor de genoemde bedrijven onderschei denlijk 54.258.34 en 17.423.14. Voorts kon ook de winst, door de gasfabriek in 1928 te maken, hooger worden geraamd. Het is Uwe Vergadering bekend, dat de concept-begrooting van de gasfabriek voor 1927 een winstcijfer aangaf van 21.242.20, welk bedrag ingevolge de destijds geldende verordening op het beheer der gasfabriek bestemd was om in het uitbreidingsfonds der fabriek te worden gestort. Bij Uw besluit van 3 Mei 1927 (zie Handelingen blz. 107) werd de hierbedoelde verordening echter in dien zin gewijzigd, dat Uw Raad zou kunnen hesluiten, na volstorting van het reservefonds dei- fabriek, de winst in de gemeentekas te storten of daaraan nog een andere bestemming te geven. Op grond van deze nieuwe bepaling besloot Uwe Verga dering dan ook de winst van de gasfabriek over het exploitatiejaar 1927 in de gemeentekas te storten. De voor 1928 geraamde winst, ruim 16.000.— meer dan het vorig jaar, beloopt 37.371.94. In de gegeven om standigheden is het wenschelijk. dat ook deze bate aan de gemeentekas ten goede komt, zoodat wij U hieronder voorstellen de ten deze voor 1927 getroffen regeling ook voor het jaar 1928 toe te passen. Dat de post „Belasting naar het inkomen", verge leken bij het voorafgaande jaar, niet behoefde te worden verhoogd ondanks het aanzienlijk lagere aanvangssaldo, was vervolgens mogelijk, doordat een aantal uitgaaf posten op de onderhavige ontwerp-begrooting lager is geraamd dan voor 1927. Eensdeels betreft het hier ver lagingen, die uit feitelijke omstandigheden voortvloeien en dus in ieder geval zouden hebben plaats gehad, anderdeels is de verlaging bereikt door bezuinigingen, welke wij op een aantal posten meenden te moeten toepassen. Tot laatstbedoelde uitgaven behooren o. a. enkele subsidies (waaronder dat voor het Stedelijk Orkest), welke, al dan niet bij eenstemmig besluit van ons College, met meer of minder belangrijke bedragen zijn verminderd, alsmede de uitgaven voor den dienst der Gemeentewerken en de Gemeentereini ging, welke eveneens beperkt zijn. Uit het een en ander moge blijken, dat ons College zich er van bewust is, dat, nu de omstandigheden daar toe meer dan ooit dringen, een zoo zuinig mogelijk be heer van de gemeentehuishouding geboden is. Intus schen bestaat ook in ons midden niet altijd eenstemmig heid over de vraag, welke objecten voor versobering in aanmerking moeten komen. Dit in het oog houdende en zonder ons ook maar eenigszins te binden en met vol ledig voorbehoud van ons oordeel dienaangaande, zijn wij bereid na te gaan, welke de gevolgen, zoowel finan- ciëele als andere, zouden zijn van opheffing der Gemeentelijke Hoogere Burgerschool met driejarigen cursus, alsmede van vermindering van het gemeentelijk bewaarschoolonderwijs. Na het bovenstaande behoeft het wel geen nader betoog, dat hei niet mogelijk, althans niet raadzaam, is om in het jaar 1928 uitvoering te geven aan onder scheidene plannen en voornemens, waarvan de verwe zenlijking overigens ook door ons voor de gemeente wenschelijk wordt geacht; een uitzondering meenen wij te moeten maken ten opzichte van de opruiming van krotwoningen en de organisatie van den geneeskundi gen dienst, waaromtrent wij in den loop van 1928 met voorstellen hopen te komen. Erkennen wij aan den eenen kant de noodzake lijkheid om de uitgaven te beperken en hebben wij in verband daarmede de begrooting zoo laag gehouden, als ons mogelijk cn met het oog op de vitale belangen der gemeente verantwoord scheen, daartegenover zijn wij ons bewust van de bezwaren, die ontstaan, wanneer in een krachtig levende stad als de onze de begrooting al te krap wordt opgemaakt. Wij wijzen hier alleen maar op de mogelijkheid van tegenslag in de gemeente bedrijven, welker winsten aan de gemeentekas ten goede komen; de nadeelige gevolgen daarvan zouden direct hun zeer ongunstigen invloed doen gevoelen. Verlaging van belasting kan, naar de hierachter onder „Gemeentebegrooting" volgende berekening doet zien, bij den tegenwoordigen stand van zaken niet in uitzicht worden gesteld. In dit verband zij herhaald, hetgeen ook in vorige jaren werd opgemerkt, dat een bevre digende regeling in de financiëele verhouding tusschen het Rijk en de gemeenten nog steeds ontbreekt. In tusschen is er op dit gebied in zooverre verandering gekomen sinds het schrijven van onzen brief, die de ontwerp-begrootingen voor 1927 vergezelde, dat de desbetreffende Staatscommissie thans een wetsontwerp te dezer zake heeft samengesteld. Er mag eenige zij het geringe hoop bestaan, dat de Regeering aan dat wetsontwerp gevolg zal geven, hetgeen voor onze gemeente beteekent over elk jaar eene extra uitkeering van het Rijk van rond 50.000.welk bedrag, indien het ontwerp ook op dat punt wet zou worden, aangewend moet worden voor belastingverlaging. Artikel 9 van dat wetsontwerp bepaalt n.l., dat, voor zooverre een ge meente een gemeentelijke inkomstenbelasting heft, deze voor het belastingjaar aanvangende in het kalenderjaar, waarvoor voor de eerste maal de rijksuitkeering wordt genoten, tot geen hooger percentage mag worden ge heven, dan noodig is om een opbrengst van de belasting te verkrijgen, die ten hoogste gelijk is aan die, welke 361

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1927 | | pagina 180