Bijl. no. 17.
Bijlage no. 17.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1927.
MEMORIE VAN ANTWOORD op het verslag van
Rapporteurs omtrent het verhandelde in de
sectievergaderingen van den Gemeenteraad
over de ontwerp-begrootingen voor het
dienstjaar 1928 (bijlagen nos. 13 en 16 van
1927 en nos. 1 en 2 van 1928).
ALGEMEENE BESCHOUWINGEN.
Van de bespiegelingen, in den aanhef van het verslag
van Rapporteurs aan de wethoudersbenoeming en de
samenstelling van het College van Burgemeester en
Wethouders gewijd, hebben wij met belangstelling
kennis genomen. Aangezien de keuze van de thans
zittende wethouders echter door den Raad is gedaan,
meenen wij, als College, ons hier van beschouwingen
op dit gebied te moeten onthouden.
Zoo moeten wij ook het antwoord schuldig blijven
op de vraag, of ook punten van gemeentebelang onder
werp hebben uitgemaakt van de onderhandelingen der
drie in het verslag bedoelde fracties.
Met de mededeeling in den brief, waarbij de ontwerp-
begrootingen aan den Raad werden aangeboden, dat
„ook in ons midden niet altijd eenstemmigheid bestaat
over de vraag, welke objecten voor versobering in aan
merking moeten komen", wilden wij niet anders dan
een, op zichzelf normaal, feit constateeren, dat zich
overigens ook in andere colleges en lichamen voordoet,
zoo, blijkbaar, ook in Uwen Raad, waar in het sectie-
verslag o.a. wordt gezegd, dat vele leden voor bezuini
ging liever andere objecten, dan de door ons voor
gestelde, hadden zien uitgekozen, doch andere leden
de verlaging van de bedoelde posten toejuichten. Dat
een dergelijk verschil van meening wel eens een beletsel
tegen bezuiniging vormt, valt niet te ontkennen.
Naar aanleiding van de opmerkingen, in het verslag
gemaakt met betrekking tot de in acht te nemen zuinig
heid zij verwezen naar onzen aanbiedingsbrief (bijlage
no. 13 van dit jaar), waarin het standpunt van ons
College te dezen is uiteengezet.
De opmerking „dat de gemeentehuishouding véél
zuiniger kon worden ingericht" is, nu dit oordeel zonder
eenig bewijs of aanduiding is gebleven, niet voor eene
gemotiveerde beantwoording vatbaar.
in het verslag wordt voorts medegedeeld, dat een lid
vond „dat er met geld gegooid werd". Het was ons
aangenaam daaruit te bemerken, dat slechts één lid
deze meening was toegedaan. Intusschen zouden wij
het op prijs stellen, zoo dit lid deze door hem tot ons
gerichte beschuldiging alsnog met voorbeelden wilde
staven; eerst dan kan ons College de bewering met
vrucht weerleggen. Als deugdelijke argumenten kunnen
toch bezwaarlijk gelden de opmerkingen, dat er „mis
schien te bezuinigen ware op telephoons, enz." en dat
bij enkele takken van dienst „wellicht" ambtenaren
gemist konden worden, terwijl ook de verwijzing naar
de kosten van schoonhouden en onderhoud van particu
liere gebouwen, als de Ambachtsschool en de Middel
bare Technische school, geen steek houdt, omdat die
kosten, in evenredigheid, hooger zijn dan die, welke
de gemeente voor dit doel maakt.
Op het denkbeeld, een commissie in het leven te
roepen, die bezuinigingen zou moeten voorstellen,
meenen wij, dat niet moet worden ingegaan. Het mag
toch als voldoende bekend worden verondersteld, dat
ons College bij voortduring doelmatige bezuiniging
nastreeft en uit den aard van de zaak beter op de
hoogte is van de gevallen, waarin vermindering van
uitgaven mogelijk is, dan een nieuw in te stellen
commissie. Dit neemt natuurlijk niet weg, dat wij
ons aanbevolen houden voor al die mededeelingen,
welke ons bij het streven naar bezuiniging van nut
kunnen zijn. Wellicht vinden bovendien de leden, die
ons, blijkens het verslag, op dit punt willen steunen,
in de commissie's van bijstand, waarvan zij lid zijn,
gelegenheid om in deze richting werkzaam te zijn. Ook
kunnen maatregelen of voorstellen, waardoor een nog
oeconomischer bedrijfsexploitatie zou worden bevor
derd, tot een punt van bespreking in de dienstcom
missies worden gemaakt.
Door een samenloop van omstandigheden, met name
den spoed, waarmede de indiening van de ontwerp-
begrootingen wegens den vergevorderden tijd moest
geschieden, heeft de behandeling daarvan in de Finan-
ciëele Commissie niet op de gebruikelijke wijze plaats
gehad. De meening, dat dit een gevolg zou zijn van de
de neiging, de verschillende commissies zoo weinig
mogelijk te raadplegen, gelijk in het verslag wordt
medegedeeld, onderstelt een mentaliteit, welke bij ons
College niet aanwezig is.
De vraag, of bij ongewijzigde vaststelling van de
ontwerp-gemeentebegrooting goedkeuring door Gede
puteerde Staten verzekerd zou zijn, vermogen wij niet
te beantwoorden. Slechts kunnen wij in dit verband
wijzen op de mededeeling, door het Provinciaal Bestuur
gedaan in zijn resolutie tot goedkeuring van de be
grooting voor 1927, waarbij dit College constateert, dat
het zich, niet alleen formeel-rechtens, maar ook voor
het overige, in elk opzicht, met betrekking tot de be
grooting voor 1928 zijn volle vrijheid van beslissing
voorbehoudt.
De meening dat de hoogere raming der winsten uit
de verschillende bedrijven, ad 87.000.in totaal,
een ongewenschte belastingverplaatsing inhoudt, wat
tot herziening der tarieven voor gas en electriciteit zou
moeten leiden, wordt door ons niet gedeeld; de meer
dere geraamde winst is n.l. uitsluitend een gevolg van
een grootere afname en houdt geenerlei verband met
de tarieven.
In tegenstelling met de in het verslag geuite meening,
zijn wij van oordeel, dat de mededeeling, dat het ons
dit jaar is mogen gelukken den post „Belasting naar
het inkomen" op een gelijk bedrag als voor 1927 te
ramen, n.l. 1.450.000.—, strikt genomen wél juist is.
Immers, het is ons gelukt op welke wijze, staat in
onzen aanbiedingsbrief uitvoerig omschreven. Van een
„vooruitloopen" op de beslissing van den Raad kan in
dezen niet gesproken worden, vermits de gansche be
grooting, in al haar onderdeelen, uiteraard een voorstel
is, waarvan de Raad natuurlijk kan afwijken.
Ook wordt niet ingezien dat een voorstel om de winst
van de gasfabriek in de gemeentekas te laten vloeien
inhoudt een vermeerdering van lasten. Van een ver
meerdering daarvan is geen sprakehoogstens zou
gesproken kunnen worden van een meerdere opbrengst
bij de bestaande lasten; de gasprijs toch is niet ver
hoogd.
Nu is het een feit dat, indien de Raad mocht be
sluiten bovenvermelde winst niet in de gemeentekas te
laten vloeien, de post „Belasting naar het inkomen" zal
moeten worden verhoogd, doch dat is niet enkel het
geval met deze winst, doch ook met de winsten van
de andere bedrijven het is, om een nog sprekender
voorbeeld te noemen, eveneens noodzakelijk indien de
Raad de bezuinigingen, die ons College voorstelt, niet
accepteert. Dat de opbrengst der andere onder hoofd
stuk XII vermelde belastingen in totaal rond 18.000.
hooger geraamd kon worden is een gevolg, voor som
mige belastingen van het gewone jaarlijksche accres
en voor de dividend- en tantièmebelasting van het feit,
dat deze in verband met de opbrengst over 1926
10.000.hooger kon worden gesteld dan de raming
voor 1927 bedroeg. Een en ander heeft dus geen andere
beteekenis dan dat het als een meevaller kan worden
beschouwd.
Een voorstel tot verhooging van den pensioenaftrek
tot 8y2 is van ons College niet te verwachten. Dat
377