Bijl. no. 14.
Rijlage no. 14.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1928.
ONTWERP. De Raad der gemeente Leeuwarden;
gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders;
gelet op artikel 136 der Gemeentewet;
besluit
Burgemeester en Wethouders te machtigen met het
Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds te 's Gravenhage
eene onderhandsche geldleening aan te gaan en daartoe
een of meer schuldbekentenissen af te geven tot een
totaal bedrag van twee millioen vier honderd vier dui
zend zeven honderd twee en dertig gulden en- acht en
zestig cent 2.404.732.68), op de volgende voorwaar
den
le. door het Pensioenfonds wordt de genoemde som
aan de gemeente geleend tot den koers van 98 percent
en tegen eene jaarlijksche rente van vier en een half
percent, af te lossen bij wijze van annuïteit als onder
3 is aangegeven;
2e. de storting van gemeld bedrag zal moeten ge
schieden op 2 Juli 1928.
3e. van het bedrag der leening zal op 2 Juli van elk
jaar, te beginnen in 1929, de annuïteit worden betaald,
te weten
van 991.788.74 gedurende 44 jaren
589.927.84 45
128.050.49 47
482.985.98 53
99.026.22 68
23.291.55 69
18.653.36 70 en
71.008.50 71
4e. de gemeente is bevoegd telken jare op den ver
schijndag der annuïteit een grooter bedrag dan het in
die annuïteit begrepen aflossingsbestanddeel af te
lossen, mits van het voornemen daartoe ten minste een
maand tevoren aan het Pensioenfonds wordt kennis
gegeven; in dit geval zal de annuïteit opnieuw worden
vastgesteld; de gemeente zal bij het doen van een zoo
danige buitengewone aflossing, indien deze binnen vijf
jaren na het sluiten der leening plaats heeft, van het
bedrag daarvan 1 percent vergoeding betalen;
5e. de onder 4e genoemde kennisgeving van extra-
aflossing moet schriftelijk geschieden;
6e. het bedrag der annuïteit wordt telken jare op
de begrooting van inkomsten en uitgaven gebracht en
uit de gewone inkomsten bestreden;
7e. de betaling der annuïteit zal geschieden door
storting of bijschrijving op de postrekening van het
Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds no. 74500 of op de
rekening van dat fonds bij de Nederlandsche Bank te
Amsterdam no. 7250;
8e. de gemeente is gehouden, op verzoek van het
Pensioenfonds, om de af te geven schuldbekentenis(sen)
in te wisselen tegen 'obligatiën aan toonder, groot
1000.de kosten hierdoor veroorzaakt komen ten
laste der gemeente;
9e. indien de gemeente nalatig is in de voldoening
der annuïteit zal door haar over het bedrag daarvan
en over den tijd der nalatigheid aan het Pensioenfonds
eene vergoeding verschuldigd zijn, berekend tegen 5
per jaar; de gemeente zal in gebreke zijn door het enkel
verloop van den bepaalden termijn, zonder dat eenige
ingebrekestelling zal zijn vereischt de gemeente zal
zich niet op schuldvergelijking kunnen beroepen de
toerekening van alle betalingen geschiedt het eerst op
de kosten en vergoedingen, vervolgens op de rente en
het laatst op de hoofdsom;
10e. het Pensioenfonds blijft geheel vrij om, indien
eenige annuïteit niet op den bepaalden tijd mocht
worden betaald, alle zoodanige maatregelen te nemen
tot behoud van zijn rechten of verhaal van zijn vorde
ringen, als de wet te zijner beschikking stelt en hem
noodig of nuttig zullen voorkomen;
11e. de kosten op de akte vallende, komen ten laste
der gemeente Leeuwarden.
Leeuwarden, 1928.
Dc Raad voornoemd,
386
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1928.
WIJZIGING aanvullende stroomieveringsover-
eenkomst met de provincie wijziging
verordening levering electriciteit.
Aan den Gemeenteraad.
Ingevolge artikel 1 der overeenkomst tot aanvulling
der stroomleveringsovereenkomst tusschen de provincie
Friesland en de gemeente Leeuwarden is de laatste ver
plicht om boven en behalve hetgeen zij voor levering
van electrischen stroom aan de provincie verschuldigd
is krachtens het contract van 21 November 1917, laat
stelijk gewijzigd 14/28 September 1922, te betalen de
som van honderdduizend gulden per jaar. Artikel 2 van
de aanvullingsovereenkomst zegt voorts, dat indien in
eenig kalenderjaar de door de gemeente in totaal afge
nomen hoogste belasting meer of minder bedraagt dan
1400 K.W., zij voor elke volle 100 meer of minder af
genomen K.W. 400.meer of minder zal betalen dan
de in artikel 1 genoemde som, terwijl, indien in eenig
kalenderjaar de door de gemeente in totaal afgenomen
K.W.U. meer of minder bedraagt dan 3.700.000 K.W.U.,
zij voor elke volle 10.000 meer of minder afgenomen
K.W.U. 75.meer of minder zal betalen dan de som,
in art. 1 genoemd.
De tijd, gedurende welken deze suppletoire overeen
komst van kracht blijft, is verdeeld in termijnen van vijf
jaar, waarin de aangehaalde artikelen 1 en 2 al of niet,
dan wel gewijzigd, toepassing kunnen vinden. De eerste
termijn liep tot 1 Januari 1928. Het aanvullende contract
bepaalt verder, dat de gemeente uiterlijk drie maanden
voor den afloop van een termijn aan de provincie zal
mededeelen, of zij meent dat in verband met alle finan-
ciëele omstandigheden, in den uitgebreidsten zin geno
men, met het Provinciaal Electriciteitsbedrijf verband
houdende, gedurende een volgenden 5-jarigen termijn
de meervermelde artikelen 1 en 2 toepassing moeten
vinden.
Aan deze bepaling gevolg gevende hebben wij, zooals
U bekend is, op 30 September 1927 eene ontkennende
mededeeling van deze strekking aan het Provinciaal
Bestuur doen toekomen.
Sindsdien hebben tusschen de Gedeputeerde Staten
en ons College te dezer zake besprekingen plaats gehad,
waarbij bleek, dat men aan een nieuwe regeling, in
onderling overleg te ontwerpen, de voorkeur gaf boven
het uitlokken van eene scheidsrechterlijke uitspraak,
waartoe de provincie overigens ingevolge art. 5, lid 4,
der suppletoire overeenkomst in het onderhavige geval
het recht had. Over de nieuwe regeling is voorts tus
schen beide colleges overeenstemming verkregen; zij is
neergelegd in een concept-wijzigingscontract, hetwelk
Gedeputeerde Saten ons op 26 Mei j.l. deden toekomen
en dat van den volgenden inhoud is
Het vaste bedrag van 100.000.door de gemeente
krachtens art. 1 jaarlijks aan de provincie te betalen,
wordt voor het tijdvak van 1 Januari 1928 tot einde 1932
bepaalt op 75.000.Artikel 2, hierboven in zijn
tegenwoordige redactie weergegeven, wordt voor ge
noemd tijdvak toegepast alsof het bepaalt dat, indien
in eenig kalenderjaar de door de gemeente in totaal
afgenomen hoogste belasting 2400 K.W. of minder be
draagt, zij voor elke 100 meer of minder dan 1400 af
genomen K.W. 400.— meer of minder dan de gemelde
75.000.zal betalen; is de hoogste belasting meer
dan 2400 K.W., dan zal de gemeente voor elke 100 meer
afgenomen K.W. 200.meer betalen dan de volgens
het vorenstaande verhoogde 75.000.Bedragen
verder in eenig kalenderjaar de door de gemeente in
totaal afgenomen K.W.U. 6.600.000 of minder, dan zal
zij voor elke 10.000 meer of minder dan 3.700.000 afge
nomen K.W.U. 75.— meer of minder betalen dan de
som, in artikel 1 genoemd; beloopen de in totaal afge
nomen K.W.U. meer dan 6.600.000, dan betaalt de ge
meente voor elke 10.000 meer afgenomen K.W.U.
37.50 meer dan de aldus verhoogde som van artikel 1.
Overigens behoeft de bestaande aanvullingsovereen
komst geen wijziging te ondergaan.
De nieuw ontworpen regeling, die, gelijk werd op
gemerkt, tot 1 Januari 1933 van kracht zal zijn, is naar
ons gevoelen, hetwelk de Commissie voor de Lichtbe-
drijven blijkens haar ter visie liggend advies deelt, voor
de gemeente aannemelijk, weshalve wij U hieronder
voorstellen Uwerzijds tot hare vaststelling te besluiten.
Uit het antwoord, door ons bij de schrfitelijke behan
deling van de begrooting voor 1928 op een desbetref
fende vraag gegeven (zie bijlage no. 17 van 1927, blz.
381), is Uwe Vergadering bekend, dat de mogelijkheid
van verlaging der electriciteitstarieven sinds eenigen
tijd onze aandacht heeft gehad. De wijze waarop nu
voor de eerstkomende vijf jaren de financiëele verhou
ding tusschen de provincie en de gemeente op het stuk
van stroomlevering kan worden geregeld, heeft ons
aanleiding gegeven de noodige stappen tot zoodanige
verlaging bij U te doen. Het is ons n.l. gebleken, dat
mede daardoor thans een prijsvermindering van 4 cent
per K.W.U. mogelijk is. Bedragen de prijzen thans voor
enkeltarief 29 cent, voor dubbeltarief (hoogtarief) 32
cent en voor dubbeltarief (Iaagtarief) resp. 18, 16 en
14 cent per K.W.U. al naar het verbruik, thans kunnen
deze cijfers worden onderscheidenlijk 25, 28, 14, 12 en
10 cent per K.W.U. Het spreekt vanzelf, dat een zelfde
prijsvermindering ook ten opzichte van de suppletie van
het z.g. piektarief zal worden toegepast, zoomede van
enkele daarvoor in aanmerking komende lichtcontracten.
De Directeur van het Gemeentelijk Electriciteitbedrijf
schat de mindere ontvangst ten gevolge van de tariefs
verlaging op rond 73.000.per jaar. Hiertegenover
staat de geringere jaarlijksche uitkeering welke, zooals
hierboven is uiteengezet, voortaan aan de provincie
behoeft te worden gedaan, welk bedrag op 25.000.—
a 30.000.minder kan worden gesteld. Er zal der
halve een mindere ontvangst blijven van, naar schatting,
ten hoogste rond 48.000.per jaar. Vermoedelijk zal
het verbruik van electrischen stroom door de lagere
prijzen eenigszins toenemen en de grootere omzet dus
aan de ontvangsten van het bedrijf ten goede komen,
doch nog afgezien daarvan bestaat er, gezien de gelde
lijke uitkomsten van het electriciteitsbedrijf, uit een
oogpunt van goed financiëel beleid tegen de voorge
nomen verlaging o. i. geen bezwaar. Ook de Commissie
voor de Lichtbedrijven kan zich daarmede vereenigen.
De prijsverlaging kan ingaan met de maand Juli as.,
dus na de meteropneming over Juni.
Wij brengen in dit verband nog onder Uwe aandacht,
dat de electriciteitsprijzen oorspronkelijk waren neer
gelegd in artikel 7 der verordening van 28 November
1911 (gemeenteblad no. 32), houdende voorwaarden
voor de levering van electrischen stroom door het
gemeentelijk electriciteitbedrijf te Leeuwarden. In 1917
werd echter eene nieuwe verordening op de levering
en den prijs van het gas en de electriciteit uitgevaar
digd, waarvan de text, zooals die sindsdien is gewij
zigd, is opgenomen in het gemeenteblad no. 45 van
1919. Daarbij werd, met tijdelijke afwijking van eerst
genoemde verordening van 1911, o. a. de electriciteits-
prijs nader geregeld. Die verordening van 1919 is in-
tusschen bij Raadsbesluit van 10 Mei 1921 (zie gemeen
teblad no. 19) ingetrokken, evenwel met handhaving
o. a. van den electriciteitsprijs, gelijk die in 1919 met
tijdelijke afwijking van de verordening van 1911 werd
vastgesteld. Bovendien werd ons College bij gemeld
besluit van 10 Mei 1921 gemachtigd naar omstandig
heden de prijzen van het gas en de electriciteit lager te
stellen dan de bedragen, waarop zij waren gehandhaafd.
Krachtens deze machtiging behoort dus de onderwer-
387