Bijl. no. 17.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1928.
derwijs en den Inspecteur van het Handelsonderwijs.
De Inspecteur van het Middelbaar Onderwijs deelt
als zijn gevoelen mede (zie bijlage III), dat de Gemeen
telijke Hoogere Burgerschool met 3-jarigen cursus als
onderbouw der Hoogere Handelsschool niet zonder
bezwaar kan worden vervangen door de drie laagste
kiassen eener Hoogere Burgerschool met 5-jarigen cur
sus, omdat vele jongelui, die wel in staat zijn het on
derwijs aan de driejarige te volgen en daarna de Hoo
gere Handelsschool te doorloopen, moeite zullen heb
ben, vooral met het oog op de wiskunde, om door de
eerste drie klassen eener 5-jarige school heen te komen.
In het advies van den Inspecteur van het Handelson
derwijs (zie bijlage IV) wordt er op gewezen, dat zoo
wel op de Rijks Hoogere Burgerschool als op de Ge
meentelijke Hoogere Burgerschool met 3-jarigen cursus
reeds in de lagere klassen in hooge mate rekening wordt
gehouden met het te geven onderwijs in den niet parallel
loopenden bovenbouw dier scholen.
Het lid onzer Commissie, Dr. Otten, is, zooals uit zijn
rapport (bijlage V) blijkt, hetzelfde gevoelen toegedaan
als de Inspecteur van het Handelsonderwijs. Ten bewijze
hiervan citeeren wij het volgende uit het rapport van
eerstgenoemde
,,De H. B. S., die een 60-jarig bestaan achter zich
heeft en volgens Thorbecke ten doel had op te leiden
voor het maatschappelijk leven, is langzamerhand ge
worden zwaar van beginselen van exacte wetenschap.
Men heeft dat als een bezwaar voor die H. B. S. zelve
gevoeld en is er niet zoo lang geleden toe overgegaan
na de derde klasse het onderwijs in twee richtingen te
splitsen. De H. B. S. gaf daarmede haar eenzijdigheid
op in hoeverre zulks onder invloed van de H. H. S.
is geschied en of daarbij misschien ook andere motieven
in de onderwijswereld een rol hebben gespeeld, laat ik
in het midden en in een „literair-econonrische afdee-
ling", zooals de nieuwe richting minder fraai werd ge
doopt, werd dan, laat ik zeggen „minder wiskunde ge
geven en meer talen etc." Dat er werkelijk echt handels
onderwijs zou worden gegeven, zooals wel beweerd
werd, ontken ik positief. Het handelsonderwijs geven
ligt niet op haar terrein en het onderwijs aan de H. B. S.
5-jarigen cursus gaat uit van heel andere principes als
dat aan een handelsdagschool (onder- en bovenbouw).
Aan de literair-econonrische afdeeling, ik moge deze
verouderde aanduiding hier nog gebruiken, kan het
karakter van het handelsonderwijs niet tot uiting komen,
omdat het onderwijs geheel in het H. B. S.-keurs is ge
stoken en ook de drie eerste leerjaren aan de H. B. S.
5-jarigen cursus geen rekening kunnen houden met de
mogelijkheid van uitbreiding in de handelsonderwijs-
richting van de leerstof in het vierde en vijfde leerjaar.
Hetgeen in onderwijskringen over deze materie geschre
ven is in tijdschriften en besproken op congressen, heeft
mij de overtuiging gegeven, dat men de literair-econo-
mische afdeeling niet meer naar de handelsonderwijs-
zijde kan uitbouwen, zonder de directe aansluiting met
de eerste drie leerjaren te verliezen en het onderwijs in
de eerste drie leerjaren moest onaangetast blijven, om
dat zij ook aansluiting moesten blijven geven op de
„wiskunde-afdeeling". Het onderwijs in de eerste drie
klassen der H. B. S. 5-jarigen cursus moet dus „neu
traal" zijn en dat is het onderwijs aan de Hoogere Bur
gerschool 3-jarigen cursus als onderbouw voor de Hoo
gere Handelsschool in dezen zin niet. Vandaar dat naar
mijn opinie de eerste drie klassen van een H. B. S. 5-
jarigen cursus' geen volwaardige vervanging kunnen
geven als onderbouw voor de Hoogere Handelsschool
van de Hoogere Burgerschool 3-jarigen cursus, mede
ook omdat verdere aanpassing aan haar dan nieuwe
taak niet mogelijk zal zijn. Wel zou de H. B. S. 5-jarigen
cursus met haar eerste drie klassen een beter surrogaat
zijn dan de U. L. O.-school als vooropleidingsinstituut
voor de Hoogere Handelsschool, maar beide zijn surro
gaten inferieur aan het thans bestaande."
De Directeur der Rijks Hoogere Burgerschool heeft
ons medegedeeld, dat naar zijne meening de eerste drie
klassen der Rijks Hoogere Burgerschool zeer goed kun
nen dienen als voorbereiding van het onderwijs aan de
Hoogere Handelsschool (zie bijlage VII). Hij motiveert
dit door er op te wijzen
le. dat het herhaaldelijk is voorgekomen, dat leer
lingen die de eerste drie klassen der Rijks Hoogere Bur
gerschool hadden doorloopen, zijn overgegaan naar de
eerste klasse eener Hoogere Handelsschool hetzij hier,
hetzij elders, o. a. vroeger te Harlingen, zonder dat dit,
voor zoover hem bekend is, aanleiding tot moeilijkheden
heeft gegeven. Deze leerlingen, aldus deelt hij ons mede,
waren voor dezen overgang niet speciaal voorbereid en
behoorden gewoonlijk tot de middelmatige leerlingen;
2e. dat bij vergelijking van de programma's der
Rijks Hoogere Burgerschool en der Gemeentelijke Hoo
gere Burgeschool blijkt, dat het onderwerp zoo weinig
uiteenloopt, dat hieruit bezwaarlijk een bezwaar is te
putten. (Ter vergelijking volgt dan de tabel van lesuren
voor de eerste drie klassen der Rijks Hoogere Burger
school en de drie klassen der Gemeentelijke Hoogere
Burgerschool).
Allereerst meenen wij te moeten opmerken, dat het
niet, althans te Leeuwarden is voorgekomen dat „her
haaldelijk" leerlingen zijn overgegaan van de Rijks Hoo
gere Burgerschool naar de Hoogere Handelsschool. Dat
zulks „wel eens", evenals met leerlingen van de U. L. 0.-
school, geschiedde, kan niet worden ontkend en behoeft
toch ook niet te verwonderen. Een andere vraag is
echter of dit de aangewezen weg is. Wij verwijzen in
verband hiermede nog eens naar het advies van den
Inspecteur van het Handelsonderwijs (bijlage IV). Deze
deelt daarin o. m. het volgende mede
„De principieële bezwaren aangevoerd tegen het
onderwijs der U. L. O.-school als basis voor de Hoogere
Handelsschool gelden niet voor de eerste drie jaren der
Hoogere Burgerschool met 5-jarigen cursus. Er zijn wel
andere bezwaren, n.l. dat het onderwijs op de laatste
inrichting vooral in de 3e klasse in hooge mate rekening
houdt met dat van den bovenbouw, zooals op de Ge
meentelijke Hoogere Burgerschool met 3-jarigen cursus
rekening gehouden wordt met het onderwijs der Hoo
gere Handelsschool.
Zal b.v. het onderwijs in de moderne talen, dat van
een zoo buitengewone waarde voor de maatschappelijke
betrekkingen, in het bijzonder voor den handel, is, tot
het volle recht komen, dan moet reeds van de le klasse
af op het doel, dat men bij het eindexamen wenscht te
bereiken, n.l. het behoorlijk schriftelijk en mondeling
hanteeren der taal, worden aangestuurd."
Waar bovendien de Directeur der Gemeentelijke Hoo
gere Burger- en Hoogere Handelsschool in zijn rappor
ten (bijlagen 1 en VIIIop duidelijke wijze aantoont,
dat er wel degelijk verschil bestaat tusschen de pro
gramma's van „de driejarige" en de eerste drie klassen
eener Rijks Hoogere Burgerschool, meenen wij, althans
de grootst mogelijke meerderheid van onze Commissie,
in dezen gezelschap te moeten zoeken bij den Inspecteur
van het Middelbaar Onderwijs, den Inspecteur van het
Handelsonderwijs en het lid van onze Commissie, Dr.
Otten. Wij bedoelen dan ook hiermede uit te spreken,
dat, naar onze meening, vervanging van „de driejarige"
door de eerste drie klassen der Rijks Hoogere Burger
school, zoo niet onmogelijk, dan toch in elk geval hoogst
ongewenscht is te achten.
Een lid onzer Commissie kon zich niet geheel met
deze conclusie vereenigen. Wel stemde ook dit lid grif
toe, dat in het belang der school een eigen onderbouw
ongetwijfeld te verkiezen is boven de eerste drie klassen
van de Rijks Hoogere Burgerschool, maar hij kon toch
niet inzien, dat de aangevoerde bezwaren van dien aard
zijn, dat niet, terwille van de gemeente-financiën, ge
tracht zou kunnen worden deze zooveel mogelijk te
ondervangen.
406
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1928.
Onze Commissie wil thans nog op een zeer belangrijk
punt Uwe aandacht vestigen.
Scherp uitgedrukt, zouden wij willen zeggen, ook al
zou ons advies geluid hebben, dat vervanging van „de
driejarige" door de U. L. O.-school en/of de eerste drie
klassen van de Rijks Hoogere Burgerschool mogelijk
ware, dan nog zouden wij ons verplicht gevoeld hebben
U, uitsluitend rekening houdende met de belangen der
school, in overweging te geven daarop niet in te gaan.
En waarom niet Omdat een Hoogere Handelsschool
zonder eigen onderbouw geen levensvatbaarheid bezit,
zoodat uit een opheffing der Hoogere Burgerschool met
3-jarigen cursus ongetwijfeld een opheffing der Hoogere
Handelsschool volgt.
Dit voelden ook Burgemeester en Wethouders reeds
bij de oprichting der school. In hun voorstel toch tot
stichting van de school merkten zij, zooals wij trouwens
ook reeds hiervoren mededeelden, dienaangaande het
volgende op
„Alleen wenschen wij nog op één zijde het licht te
laten vallen. Heeft de stichting van een daghandels
school lang op zich laten wachten, de oorzaak daar
van moet voornamelijk gezocht worden in gebrek
aan leeraren. Eene afzonderlijke school vordert een af
zonderlijken kring van leeraren, wier bezoldiging der
mate de exploitatie drukt, dat wij met het oog op de
gemeente-financiën geen vrijheid hebben gevonden dien
weg op te gaan. Krijgen wij een Hoogere Burgerschool,
dan is meteen het vraagstuk van de leeraren voor de
Handelsschool opgelost. De leeraren der Hoogere Bur
gerschool geven ook onderwijs aan de handelsinrich
ting."
Deze redeering van Burgemeester en Wethouders
heeft, naar wij meenen, hare volle waarde behouden.
Het is n.l. onze vaste overtuiging, dat niet mag en kan
worden uitgegaan van de gedachte, dat een Hoogere
Handelsschool zonder eigen onderbouw bestaanbaar is.
Dit moet buitengesloten worden geacht. In Nederland is
er trouwens een voorbeeld van bekend in een vrijwat
grooter stad dan Leeuwarden, te midden van een indus-
trieël en commercieël centrum en deze school zal, naar
zich laat aanzien, binnen zeer afzienbaren tijd, na jaren
lang een sukkelend bestaan te hebben geleid, worden
opgeheven.
De overweging, of het mogelijk zou zijn de Hoogere
Burgerschool met 3-jarigen cursus te Leeuwarden op te
heffen, houdt derhalve tevens in de overweging tot op
heffing der Hoogere Handelsschool.
Of de provincie Friesland zich ongestraft zou kunnen
veroorloven het eenige instituut, waar op een dagschool
economisch middelbaar onderwijs wordt gegeven, op te
heffen, lijkt aan ernstige twijfel onderhevig. De verhoo
ging der productiviteit, welke bij het bevolkingsaccres
in de provincie Friesland voor een behoorlijk levenspeil
noodzakelijk is, zou eerder een andere conclusie wet
tigen.
Als wij daarbij nog wijzen op de provincie Limburg,
waar eenige handelsscholen bestaan, dan kan toch be
zwaarlijk worden beweerd dat Friesland met één in
richting zich te veel luxe zou permitteeren.
Blijft men niettemin toch nog een oogenblik vast
houden aan de gedachte, dat een Hoogere Handelsschool
zonder eigen onderbouw wel bestaanbaar zou zijn, dan
moet daarbij rekening worden gehouden met het feit,
dat de benoodigde leerkrachten van andere scholen zul
len moeten worden betrokken, eene omstandigheid welke,
zooals valt te begrijpen, zeer ten nadeele van het on
derwijs moet zijn. Het behoeft toch werkelijk geen nader
betoog, dat aan die zwevende Hoogere Handelsschool
voor het personeel slechts luttele uren arbeid te vinden
zijn. Dat het onder deze omstandigheden uiterst moeilijk,
zoo niet onmogelijk, zal vallen goede leerkrachten te
behouden of te verkrijgen, behoeft eveneens, naar wij
meenen, geen nader bewijs.
Het wil ons ten slotte voorkomen, dat de uitgaven
voor dit onderwijs voor Friesland in het algemeen en
voor Leeuwarden als hoofdstad van Friesland in het
bijzonder, als zeer goed besteed mogen worden be
schouwd.
Komen wij derhalve op grond van verschillende mo
tieven tot de slotsom, dat de gemeentelijke Hoogere
Burgerschool met 3-jarigen cursus niet kan worden
vervangen door de U. L. O. school en/of de eerste drie
klassen van de Rijks H. B. S. en dat last not least
het voortbestaan van de Hoogere Handelsschool een
eigen onderbouw vraagt, wij hebben niettemin gemeend
nog enkele beschouwingen te moeten wijden aan de
vraag, welke de financieele gevolgen zouden zijn, indien
die vervanging wel kon plaats vinden.
Zooals wij ook reeds hiervoor mededeelden, zal ver
vanging door het U. L. O. onderwijs zeer waarschijnlijk
tot gevolg hebben, dat, zoo al niet direct, dan toch in
de naaste toekomst uitbreiding van schoolruimte voor
dat onderwijs moet plaats hebben. Is dit de schaduw
zijde, de lichtzijde daarentegen is, dat door opheffing
van „de driejarige" vijf lokalen vrij komen in het school
gebouw aan den Weg Achter de Hoven. Het gebrek
aan schoolruimte voor het gewoon lager onderwijs zal
daardoor, hetzij momenteel of in de toekomst, allicht
iets minder dringend worden gevoeld.
Uit de vervanging van „de driejarige" door de eerste
drie klassen van de Rijks H. B. S. zouden voor de ge
meente geen kosten voortvloeien, omdat het Rijk heeft
te zorgen voor voldoende schoolruimte en het benoo
digde aantal leerkrachten.
Ook het bepaalde bij het 4e lid van artikel 36quater
der Middelbaar Onderwijswet vordert geene uitgaven
uit de gemeentekas. Dit artikel luidt als volgt
„Op denzelfden voet ,als in de eerste drie leden van
dit artikel, verleent iedere gemeente, welke geen ge
meentelijke Hoogere Burgerschool met overeenkomstigen
cursus in stand houdt, eene bijdrage in de kosten van
elke Rijksschool, tot welke leerlingen zijn toegelaten,
wier ouders of voogden of die, bij meerderjarigheid zelve
in de gemeente hoofdverblijf hebben in den zin van art.
244a der Gemeentewet, tenzij eene overeenkomst geldt,
krachtens welke die gemeente in anderen vorm aan het
Rijk tegcmoe'koming verleent
Nu is ons gebleken, dat de Minister van Onderwijs.
Kunsten en Wetenschappen aan Burgemeester en Wet
houders heeft medegedeeld, dat de gemeente Leeuwarden
geacht kan worden „in anderen vorm" eene tegemoet
koming te verleenen in de kosten der Rijks Hoogere
Burgerscholen, zoowel elders als hier. (Met de tegemoet
koming, in die mededeeling van den Minister, zal zeer
waarschijnlijk worden bedoeld het feit, dat in 1866 het
door de gemeente gestichte gebouw voor de Rijks H. B. S.
in onderhoud en beheer aan het Rijk werd overgedragen.
Wij willen er Uw College evenwel direct op wijzen,
dat eene dergelijke gunstige bepaling gemist wordt in
het een dezer dagen verschenen wetsontwerp tot regeling
van het Voorbereidend Hooger en Algemeen Vormend
Middelbaar Onderwijs. Blijkens dit ontwerp van wet
toch, waarop wij ook straks nog even hopen terug te
komen, is iedere gemeente, welke geen gelijksoortige
school in stand houdt, verplicht eene bijdrage in de
kosten van elke Rijksschool, tot welke leerlingen zijn
toegelaten, te verleenen.
Heeft de gemeente gebouwen of terreinen aan de
Rijksschool geschonken of kosteloos in bruikleen ge
geven, welk laatste, zooals wij zoo juist opmerkten, te
Leeuwarden het geval is, dan worden die bijdragen ver
minderd met een zeker percentage van de door schatting
te bepalen kosten dier gebouwen of terreinen. Uit een
en ander volgt derhalve, dat mocht dit wetsontwerp tot
wet worden verheven, de gemeente, in tegenstelling met
vroeger verplicht is voor toegelaten leerlingen op de
Rijks H. B. S. bijdragen te verleenen. Opheffing van
„de driejarige" zou dan dus een waarschijnlijk niet on
belangrijk offer van de gemeentekas vragen..
Bij opheffing van de gemeentelijke Hoogere Burger
school met 3-jarigen cursus zal aan het onderwijzend