Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1933. Art. 2. De uitoefening, in het vorig artikel bedoeld, vindt plaats 1. 1. bij het koopen, ruilen en vervreemden van gemeente-eigendommen, wanneer de koopprijs of de waarde van het object niet hooger is dan 1000. buiten de op de transactie vallende kosten 2. bij het uitgeven van grond in erfpacht, wanneer het grond betreft, door den Raad uitdrukkelijk voor erfpachtsuitgifte aangewezen, en aan de uitgifte geen andere voorwaarden worden verbonden dan die. waar op uitgifte in erfpacht door de gemeente sinds jaren pleegt te geschieden 3. bij het aanvaarden der aan de gemeente gemaakte erfstellingen of legaten of gedane schenkingen, wan neer het bedrag of de geldelijke waarde van de erf stelling, het legaat of de schenking op het oogenblik van aanvaarden niet hooger is dan 1000.en er voor de gemeente geene bezwarende voorwaarden of lasten aan zijn verbonden II. bij het verhuren, verpachten en in gebruik geven der gemeente-eigendommen zulks behoudens het be paalde in de verordeningen op het gebruik van- en het heffen van eene vergoeding voor het gebruik van schoollokalen voor particuliere lessen wanneer de huurprijs, de pacht of de vergoeding niet hooger is dan 500.over een jaar gerekend; III. bij het verleenen der kwijtschelding, die krach tens de wet, of eene overeenkomst, of op gronden van billijkheid toekomt aan de huurders, pachters of gebrui kers der gemeente-eigendommen, wanneer het betreft huur, pacht of ingebruikgeving, geschied op grond van de bevoegdheid, ingevolge dit besluit aan Burgemeester en Wethouders toekomende IV. bij het beoordeelen en beslissen of vanwege de gemeente een rechtsgeding zal worden gevoerd zulks behoudens het bepaalde in het vierde lid van artikel 177 der Gemeentewet en bij het opdragen van een be staand geschil aan de beslissing van scheidsmannen A. wanneer het betreft 1. rechtsgedingen, voortspruitende uit de bepalingen der Armenwet, voorzoover de bevoegdheid om daarin op te treden door die wet niet reeds aan Burgemeester en Wethouders is toegekend; 2. rechtsgedingen ter zake van leeningen en de uit voering van de desbetreffende overeenkomsten 3. rechtsgedingen ter zake van de vergoeding van schade, door aanrijding, aanvaring of andere bescha diging of vernieling toegebracht aan eigendommen der gemeente of aan werken, welke bij haar in beheer en onderhoud zijn 4. rechtsgedingen ter zake van onder de gemeente gelegde beslagen B. wanneer het onderwerp van het geding is een geschil, verband houdende met een besluit, door Burge meester en Wethouders krachtens dit artikel genomen V. bij het treffen van dadingen, wanneer de dading strekt tot het ten einde brengen of voorkomen van een geding, als bedoeld sub IV van dit artikel. Art. 3. Tweemaal in de 12 maanden, te weten bij de aan bieding van de ontwerp-gemeentebegrooting en zes maanden daarna, doen Burgemeester en Wethouders den Raad toekomen een overzicht van de besluiten, door hen krachtens de voorgaande artikelen genomen. Art. 4. Telkens nadat in een krachtens besluit van Burge meester en Wethouders vanwege de gemeente gevoerd rechtsgeding of in een geding van scheidsmannen in hoogste ressort en onherroepelijk uitspraak is gedaan, 554 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1933. BtjldffC 71010. zoomede wanneer door Burgemeester en Wethouders in eene tegen de gemeente ingestelde rechtsvordering is berust en het daartoestrekkende besluit door de Ge deputeerde Staten is goedgekeurd, leggen Burgemeester en Wethouders alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan den Raad ter kennisneming over. Evenzoo geven zij den Raad kennis van iedere door hen getroffen en door de Gedeputeerde Staten goed gekeurde dading. Art. 5. Burgemeester en Wethouders oefenen het recht van beroep tegen administratieve beslissingen en het recht van reclame tegen handelingen der administratie, bij de wet aan het gemeentebestuur toegekend, uit, wanneer het betreft a. het vragen van voorziening overeenkomstig ar tikel 235 der Gemeentewet ingeval Gedeputeerde Staten een besluit, als bedoeld in artikel 228 dier wet en ge nomen door Burgemeester en Wethouders krachtens de bij dit besluit aan hen overgedragen bevoegdheid, wei geren goed te keuren b. het inbrengen van bezwaren, als bedoeld in de artikelen 54 der Wet op de Inkomstenbelasting 1914, 12 der Wet op de Vermogensbelasting. 48 der Wet op de Personeele Belasting, en Mfer der Wet op de Divi dend- en Tantièmebelasting 1917; c. het indienen van bezwaarschriften bij den Pen sioenraad en het instellen van beroep op den Centralen Raad van Beroep ter zake van de toepassing der Pen sioenwet 1922; d. het instellen van beroep op den Raad van Beroep en op den Centralen Raad van Beroep ter zake van de toepassing der Ongevallenwet 1921, der Invaliditeits wet en der Ziektewet e. het instellen van beroep op den Centralen Raad van Beroep ter zake van de toepassing der Ambtenaren wet 1929. Art. 6. Nadat eene beslissing omtrent eene door Burge meester en Wethouders gevraagde voorziening, een in gesteld beroep of eene ingediende reclame in hoogste ressort is genomen, doen zij van den inhoud daarvan mededeeling aan den Raad. Verzonden 17 Januari 1934. 555

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1933 | | pagina 251