286
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad
van Leeuwarden, I93U. BIJLAGE NO. 152.
BIJLAGE NO. 152.
Aan den Gemeenteraad.
Sinds eenigen tijd is, naar U bekend zal zijn, bij ons
College de vraag in onderzoek, of het wenschelijk is in de
organisatie van het Burgerlijk Armbestuur verandering te
brengen. Overweging van deze aangelegenheid heeft ons tot een
bevestigende beantwoording van die vraag geleid.
De voornaamste reden, welke naar onze meening tot wijzi
ging van den tot dusver bestaanden toestand noopt, is gelegen
in de omstandigheid, dat de zorg der Overheid op het gebied
van het verleenen van steun aan hen, die dezen niet kunnen
ontberen, in de laatste jaren meer en meer is toegenomen en
allengs een zeer gewichtig onderdeel van de gemeentelijke
bemoeiingen is garorden. In gelijke mate is de daarmede ge
paard gaande verantwoordelijkheid der Overheid zwaarder ge
worden. Vergeleken bij den tijd, waarin de Stads-Armenkamer
in haar huldigen vorm is ontstaan en tot voor betrekkelijk
weinige jaren heeft gewerkt, hebben die zorg en die verant
woordelijkheid zoodanigen omvang gekregen, dat ons College
het niet verantwoord acht de behartiging van deze belangen
ook in den vervolge geheel over te laten aan een van het gemeen
tebestuur feitelijk onafhankelijk en los daarvan werkend li
chaam.
Het zal niet noodig zijn om in dit verband te zeggen dat
hiermede in geenen deele iets op den belangrijken arbeid, door
de Stads-Armenkamer gedurende zoo vele jaren verricht, wordt
afgedongen. Het tegendeel is het geval: van het goede der be
staande organisatie wenschen wij juist ten nutte van de nieuwe
regeling gebruik te maken. Met name willen wij het zelfstandige
karakter van de betrokken instelling handhaven, omdat wij daar
bij de belangen zoowel van de gemeente als van hen, die op
steun uit de openbare kas aangewezen zijn, het best gewaarborgd
achten. Doch daarnaast is het dan in den tegenwoordigen tijd
beslist noodzakelijk, dat er een nauw contact besta tusschen
de, overigens zelfstandige, instelling van weldadigheid en het
gemeentebestuur, opdat ook dit laatste invloed kan hebben op
de gestie van de eerste. Raads met het oog op de groote bedragen,
welke uit de gemeentekas aan het burgerlijk armbestuur ter be
schikking worden gesteld en waarvan de besteding geheel aan dit
bestuur is overgelaten, is die nauwere band in het gemeente
belang onmisbaar te achten.
Wij meenen, dat het hier gestelde doel op betrekkelijk
eenvoudige en tevens praktische wijze bereikt kan worden door
in hoofdzaak twee maatregelen, de eerste er toe strekkende,
dat in het bestuur van de burgerlijke instelling van weldadig
heid een vaste plaats wordt toegekend, als voorzitter daarvan,
aan een der leden van het college van Burgemeester en Wet
houders; de tweede dienende tot juiste begrenzing en omschrij
ving van de positie zoowel van genoemd bestuur, als van de
administratieve afdeellng, thans aan de Stads-Armenkamer ver
bonden. De hoofdtrekken van de door ons beoogde reorganisatie
zijn derhalve deze, dat met behoud van een zelfstandig college,
hetwelk beslist omtrent de verleening en de hoegrootheid der
uitkeeringen, een rechtstreeksche band met het gemeentebestuur
wordt gelegd door het aanwijzen van een lid van ons college
voorzitter en door benoeming van de overige bestuursleden door
den Raad opAvoordracht van Burgemeester en Wethoudersen dat
de administratieve en sociale werkzaamheden, noodig tot voor
bereiding en uitvoering van de bedoelde beslissingen, worden
verricht~door een "bureau", direct ondergeschikt aan Burgemees
ter en Wethouders en dus niet vallende onder de zeggingschap
van het bestuur der instelling, doch aangewezen om dat bestuur
als administratief apparaat ten dienste te zijn.