Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1935. BIJLAGE NO. ll+O. BIJLAGE NO. IJ4.O. Aan den Gemeenteraad. In Uwe vergadering van 2l+ September j.l. is om praeadvies in onze handen gesteld een adrés van de naamlooze vennootschap "N.V. Lijeppf, Leeuwarder IJs- en Melk Producten Fabrieken", gevestigd alhier, waarbij zij in beroep komt van het besluit van ons College d.d. 15 Augustus I935 no. 2706/837, houdende weigering van een vergunning, als bedoeld in artikel 6, eerste lid sub a der Woningwet, voor den bouw van een melkinrichting op het perceel, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden Sectie D no. 3501» Onder opmerking, dat het beroepschrift tijdig is ingekomen, deelen wij U dienaangaande het volgende mede. De melkinrichting, waarop de aanvrage van appellante d.d. 2I4. Juli 1935 betrekking had, was zoodanig ontworpen, dat gebouwd zou worden en aan de Westerparkstraat en aan het geprojecteerde verlengde gedeelte van de Harlingerstraat, voor welke laatste straat bij Uwe besluiten van 5 Mei 1931, no. 13IR/78, goedge keurd door de Gedeputeerde Staten dezer provincie bij besluit van 2 Maart 1932 no. 135, en van 12 April 1932, no. II6R/52, door dat College goedgekeurd bij besluit van 22 Juli 1932 no. 28, rooilijnen zijn vastgesteld. Nu is het ingevolge artikel 2 der Bouwverordening dezer ge meente verboden te bouwen anders dan aan bestaande, behoorlijk aangelegde, openbare straten, dan wel aan aan te loggen openbare straten, waarvan de inrichting tot straat.* overeenkomstig de gegeven voorschriften, naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders voldoende is verzekerd. Met het oog op deze bepaling diende dus met name ten opzichte van de door te trekken Har- lingerstraat zoodanige zekerheid te bestaan, alvorens wij de gevraagde vergunning konden verleonen. Vermits de aanvraagster- uitdrukkelijk te kennen had gegeven niet bereid te zijn tot den aanleg van bedoeld straatgedeelte mede te werken, bestond die zekerheid niet en moesten wij op grond van artikel 2 der Bouw verordening jo. art. 6, tweede lid sub c, der Woningwet, de vergunning weigeren. Appellante voert nu in haar beroepschrift aan, dat hare melk inrichting niet aan de te verlengen Harlingerstraat, doch uit sluitend aan de Westerparkstraat zal worden gebouwd. Wij kunnen deze zienswijze niet deelen, omdat naar ons oordeel het tegen deel het geval is. Zooals de ingediende teekeningen doen zien, zijn er toch in den gevel, gekeerd naar de toekomstige Har linger straat, onderscheidene toegangen tot het gebouw ontworpen, zoowel deuren als ook een open plaats, waarop localiteiten der inrichting uitkomen, zoo, dat die teekeningen den indruk wekken, dat, wellicht nog meer dan aan den voorkant, de bedrijvigheid en het verkeer bij de inrichting zich zal concentreeren aan den Noordkant, d.I. aan de te verlengen Harlingerstraat. In elk ge val schijnt de Noordgevel van de inrichting voor de uitoefening van het bedrijf met betrekking tot de daarlangs geprojecteerde straat van zoodanig belang te zullen zijn, dat niet gezegd kan worden, dat het bedrijf uitgeoefend wordt in een gebouw, dat alleen aan de Westerparkstraat staat, uitsluitend omdat aan die straat de Ingang komt te liggen, welken appellante als hoofd ingang aanmerkt. Wel zegt appellante, dat de geheele inrich ting acht Meter van de Harlingerstraat verwijderd blijft en dat daaraan (dus) geen enkele uitgang is ontworpen, maar daar bij verliest zij uit het oog, dat het gebouw, hoezeer de teeke- nlng het anders aangeeft, overeenkomstig de Bouwverordening in de ter plaatse vastgestelde rooilijn zou moeten worden gezet. Het is naar onze overtuiging niet aan twijfel onderhevig, of er zou dan wel degelijk ook aan de te verlengen Harlinger3traat worden gebouwd. Dat er in een ander geval bij de beantwoording

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1935 | | pagina 358