331 332 7. Geen vergoeding wordt gegeven voor overwerk, verricht in de omstandigheden, vermeld in art. 217. eerste lid, der Gemeentewet. 8. In afwijking in zooverre van het in dit artikel bepaalde ontvangen de hoofdrechercheurs en de recher cheurs boven hun bezoldiging voor overuren een vast bedrag van 90.per jaar. Art. 12. 1. Over den tijd dat de ambtenaar verlof geniet behoudt hij aanspraak op zijn volle bezoldiging. 2. Indien om redenen van dienst een verleend ver lof wordt ingetrokken, heeft de ambtenaar recht op vergoeding van de geldelijke schade welke hij hierdoor lijdt. Art. 13. 1De ambtenaar, die als militair ingevolge eene uit de wet of uit eene verbintenis voortvloeiende verplich ting in werkelijken dienst is, wordt geacht in zijne bur gerlijke betrekking met verlof te zijn. Hij behoudt over den tijd van dezen dienst het genot van de aan zijn ambt verbonden bezoldiging, voor zoover hij krachtens de artikelen 14 tot en met 16 daarop aanspraak kan maken, dan wel voor zoover die werkelijke dienst wordt vervuld gedurende het aan hem verleende vacantie- verlof. 2. In alle andere gevallen wordt h m de bezoldiging over den tijd van het verblijf in werkelijken dienst niet uitbetaald Art. 14. 1De ambtenaar, die voor herhalingsoefeningen in werkelijken dienst is, behoudt over den tijd van dezen dienst het volle genot van de aan zijn ambt verbonden bezoldiging. 2. Voor zooveel noodig bepaalt de Minister van Defensie, welke dienst als herhalingsoefening wordt beschouwd. 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt met herhalingsoefeningen gelijk gesteld de werkelijke dienst, vervuld krachtens a. artikel 5, vijfde lid, onder a, der Wet voor het reservepersoneel der landmacht 1905, zooals die sedert is gewijzigd, voor zooveel ziekte betreft; b. artikel 36, eerste lid, onder a, der Dienstplichtwet, of artikel 5, onder 3e, sub a, der Wet voor de Konink lijke marine-reserve 1924 (Staatsblad no. 369) indien het niet tijdig bereiken van den vereischten graad van geoefendheid het gevolg is van ziekte; c. artikel 36, eerste lid, onder c, der Dienstplichtwet, artikel 5, vijfde lid, onder b, der Wet voor het reserve- personeel der landmacht 1905, zooals die sedert is ge wijzigd. of artikel 5, onder 3e, sub c, der Wet voor de Koninklijke marine-reserve 1924 (Staatsblad no. 369). voor zoover betreft den tijd, doorgebracht tot het onder gaan van het daar bedoelde onderzoek, indien dat on derzoek geen krijgstuchtelijke straf of veroordeelend vonnis tengevolge heeft; d. artikel 36, eerste lid, onder e en der Dienst plichtwet. artikel 5, vijfde lid, onder c en d, achtste en negende lid, der Wet voor het reserve-personeel der landmacht 1905, zooals die sedert is gewijzigd, of artikel 5, onder 3e, sub e en f, der Wet voor de Koninklijke marine-reserve 1924 (Staatsblad no. 369); e. artikel 36, tweede lid, der Dienstplichtwet, artikel 5, zevende lid, der Wet voor het reserve-perso neel der landmacht 1905, zooals die sedert is gewijzigd of artikel 5, onder 4e, der Wet voor de Koninklijke marine-reserve 1924 (Staatsblad no. 369), mits de op roeping in werkelijken dienst niet plaats heeft voor het ondergaan van straf en het bedoelde onderzoek geen krijgstuchtelijke straf of veroordeelend vonnis ten ge volge heeft. Art. 15. 1De ambtenaar, die in verband met oorlog, oorlogs gevaar of andere buitengewone omstandigheden ver plichten werkelijken dienst verricht, geniet gedurende 30 dagen de volle aan zijn ambt verbonden bezoldiging en daarna hetgeen deze meer bedraagt dan zijne mili taire belooning. 2. Het eerste lid is eerst van toepassing, nadat de militair, hetzij vóór, hetzij gedurende de buitengewone omstandigheden een werkelijken dienst van 5Y2 maand of, indien hij eene eerste oefening van korteren duur te vervullen had, deze oefening heeft volbracht. 3. Het bepaalde in het tweede lid geldt niet a. ten aanzien van de buitengewone dienstplichtigen, die eerst in werkelijken dienst behoeven te komen na het jaar der lichting, waartoe zij behooren of naar hun leeftijd gerekend kunnen worden te behooren; b. voor de vrijwilligers van den landstorm, die hetzij een rang bekleeden, hetzij het bewijs van voorgeoefend heid hebben verworven. Art. 16. Op den ambtenaar, die in tijdelijken dienst is aan gesteld, zijn de bepalingen, vervat in de artikelen 13. 14 en 15, slechts van toepassing tot en met den dag, waarop de burgerlijke betrekking zou zijn beëindigd, indien hij daaraan niet door den militairen dienst zou zijn onttrokken. Art. 17. De tijd, gedurende welken krachtens wettelijk voor schrift verlof wordt genoten ter vervulling van militairen dienstplicht, komt in aanmerking als diensttijd, geldig voor de toekenning van de periodieke verhoogingen, welke zijn of zullen worden verbonden aan de uitoefe ning van het beroep van den ambtenaar. Art. 18. Indien de ambtenaar om redenen van dienstbelang in een andere functie wordt overgeplaatst, zal hij in het genot blijven van de bezoldiging, verbonden aan de functie, in welke hij werkzaam was, indien aan de nieuwe functie een lagere bezoldiging is verbonden, tenzij de overplaatsing het gevolg is van een mindere geschiktheid voor zijn functie of op eigen verzoek geschiedt. Art. 19. 1De Burgemeester kan aan de ambtenaren, die ge durende 25, 40 en 50 achtereenvolgende jaren tot zijn tevredenheid in dienst der gemeente werkzaam zijn geweest, een gratificatie toekennen tot een bedrag van twee procent van den pensioensgrondslag, afgerond naar boven tot een veelvoud van 5. 2. Overigens kan de Burgemeester op voorstel van den Commissaris van Politie aan den ambtenaar, die zich bij eenigen arbeid bijzonder heeft onderscheiden, een bijzondere belooning toekennen. Art. 20. 1. Indien aan den ambtenaar bij zijne benoeming de verplichting is opgelegd om in een bepaald deel van de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1935 | | pagina 417