Bijlage tot het verslag der handelingBn van den gemeenteraad
van Leeuwarden, 1956. BIJLAGE NO. I4.3.
BIJLAGE NO. J4.5.
Aan den Gemeenteraad.
Ingevolge de wet van den 22sten Februari 1936 (Staats
blad no. 100) tot verlaging van de openbare uitgaven voor het
onderwijs, is artikel 11 der Lager Onderwijswet 1920 aange
vuld met het volgende lid:
"Tot een school voor uitgebreid lager onderwijs mogen
slechts worden toegelaten leerlingen, die het zesde leerjaar
van een school voor gewoon lager onderwijs met goeden uitslag
hebben doorloopen, en wier ontwikkeling en aanleg naar het
oordeel van het hoofd der eerstgenoemde school zoodanig zijn,
dat met grond mag worden verwacht, dat zij het onderwijs der
school voor uitgebreid lager onderwijs zonder bezwaar zullen
kun®n volgen. Onze Minister kan i.. oijzondere gevallen onthef
fing verleenen van den eisch, dat het zesde leerjaar moet zijn
doorloopen"
Deze aanvulling, ten doel hebbende om het doen van onnoo-
dige uitgaven voor het uitgebreid lager onderwijs in het ver
volg te voorkomen, strekt om tegen te gaan, dat dit onderwijs
wordt gevolgd door leerlingen, die daarvoor niet geschikt zijn.
In verband hiermede dient het tweede lid van artikel 31
der verordenirg op het Openbaar Lager Onderwijs in de gemeente,
luidende
"Toelating tot de school of scholen voor uitgebreid lager
onderwijs heeft plaats voor kinderen die het zesde leerjaar
van de school voor gewoon lager onderwijs met vrucht hebben
doorloopen",
te worden geschrapt, omdat in hetgeen daarbij is bepaald,
nu door het vorenaangehaalde artikel 11 der wet Is voorzien.
Dit lid heeft daardoor van rechtswege opgehouden te gelden.
Overigens zou hot in strijd met de wet zijn, omdat de Minister
in bijzondere gevallen ontheffing kan verleenen van don eisch,
dat het zesde leerjaar moet zijn doorloopen.
Uit het aan artikel 11 dor wet toegevoegde lid blijkt, dat
de beoordeeling omtrent al of niet toelating van een leerling
tot een school voor uitgebreid lager onderwijs, geheel bij het
hoofd dier school berust.
Wij doen hierbij opmerken, dat de Minister van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen in de op het wetsontwerp betrekking
hebbende memorie van antwoord heeft te kennen gegeven, dat het
hoofd der u.l.o.school zich bij zijn oordeel zal hebben te
richten naar de instruoties, hem eventueel door het gemeente
bestuur te geven en dat, gelijk tot dusver, de wet de wijze
van beoordeeling vrij laat. Zoo zullen er, bijvoorbeeld, ge
gevens van do hoofden der scholen voor gewoon lager onderwijs
kunnen worden gevraagd of bepaalde toelatlngseischon kunnen
worden gesteld.
Het wil ons voorkomen, dat, zal het hoofd der school
voor uitgebreid lager onderwijs over goede en betrouwbare ge
gevens beschikken voor de beantwoording van de vraag of een
leerling kan worden toegelaten, er door de hoofden der scholen
voor gewoon lager onderwijs, die de kinderen in don regel zes
jaar op school hebben gehad en die dus wel in do eerste plaats
in staat zijn hen te beoordeelon, oen daartoe strekkende ver
klaring behoort te worden afgegeven. Dit laatste natuurlijk
alleen, indien naar hunne meening met grond mag worden verwacht
dat de leerling het onderwijs eener school voor uitgebreid
lager onderwijs zonder bezwaar kan volgen. Hot hoofd der u.l.o.-
school dient dan bij zijne beoordeeling omtrent do toelating
met deze verklaring rekening te houden.
Met de Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs, wier
advies wij over deze aangelegenheid hebben ingewonnen, achten
wij het gewanscht dat, indien de leerlingen van hot zesde leer
jaar niet van hot hoofd der school maar van een klasse-onder
wijzer onderwijs genoten hebben, de betrokken klasse-onderwijzer
I