2
Bijlago tot het verslag der handelingen van don gemeenteraad
van Leeuwarden, 1936. BIJLAGE NO. 56.
gelezen, die uitdrukkelijk spreekt van het "noodig zijn" van
en de "behoefte" aan de school. Waartoe zou een onderzoek
daarnaar en een uitspraak daarover door den Gemeenteraad die
nen, wanneer het hier alleen een principe gold? Dan had de wet
dat principe wel kunnen, en moeten, uitmaken, zooals bijvoor
beeld in de wetgeving op het lager onderwijs is geschied. Haar
systeem is op dit gebied echter geheel anders, gelijk Uw Raad
in zijn vorig vertoogschrift aan de Kroon in deze zelfde zaak
reeds uitvoerig heeft betoogd.
Terecht is Uw Raad dus uitgegaan van de uitspraak, door de
Koningin in 193^- gedaan, en terecht heeft hij zich afgevraagd,
of de omstandigheden sindsdien zoodanig zijn gewijzigd, dat
zij thans tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Onzes
inziens evenzeer terecht heeft Uw Raad die vraag ontkennend
beantwoord
Dat "het oordeel van den Raad in ernstige mate is vertroubeld"
zooals in het beroepschrift wordt beweerd, doordat Uwe Ver
gadering zich bij de vorming van dat oordeel ook de financi
eels omstandigheden en de financiëele consequenties voor oogen
heeft gesteld en in zijn overweging heeft betrokken^^kunnen
wij niet inzien. Het tegendeel is waar; het letten ook op den
financi'ëelen factor maakt, in betrekking tot de werkelijkheid,
het oordeel helderder en de beslissing juister. Ook op dit
punt zij verwezen naar hetgeen dienaangaande is opgemerkt in
Uw vertoogschrift van 1933» waarin ook dit motief van het
appelleerende Bestuur afdoende is weerlegd.
Dat Uw oordeel niet tot stand zou zijn gekomen overeen
komstig den wettelijken eisch, gelijk verder in het beroep
schrift staat, is reeds hierom onjuist, omdat de wet te dezen
geen enkelen eisch stelt. Zij bindt de vorming van 's Raads
oordeel aan geen norm, criterium of beperking, doch laat den
Raad hierin geheel vrij, juist om de waarde van zijn oordeel
te verhoogen.
Voor het overige geeft het beroepschrift ons geen aanleiding
tot opmerkingen, die niet reeds eerder van gemeentewege zijn
gemaakt.
Wij troffen bij de stukken nog een tweetal adviezen aan
van mejuffrouw J.P. BEUMER, Inspectrice van het Nijverheids
onderwijs te 's Gravenhage. Daarin wordt bij herhaling gewezen
op de offers, welke de ouders der "JO de school bezoekende leer
lingen brengen in den vorm van een hoog schoolgeld, op de
"ongeëvenaarde toewijding", waarmede directrice en leeraressen
werken tegen een zeer laag salaris, op hare bewondering voor
de resultaten, met dit werken bereikt, op het ernstig streven
om het onderwijs geheel op peil te houden"dank zij de vele
zorgen en persoonlijke offers van allen, die hierbij betrokken
zijn".
Het komt ons voor, dat deze motieven voor de onderwerpo-
lijke kwestie weinig ter zake dienende en weinig zakelijk zijn
en dat, hoe gerechtvaardigd deze loftuitingen ook mogen wezen,
zij, zoo men er zijn oordeel op zou gronden, dat oordeel, in
strijd met de bedoeling der wet, zelfs zouden kunnen vertroe
belen.
Het vorenstaande samenvattend zijn vïij van gevoelen, dat
Uwe afwijzende beschikking van lij. Januari j.l. ook nu weder
terecht is genomen en dat er, op de gronden in Uw desbetreffend
besluit vermeld, thans, stellig niet minder dan in 193^-» alle
reden is om in deze zaak hetzelfde standpunt in te nemen als
destijds de hoogste instantie, de Kroon, heeft gedaan. Eenige
gegronde aanleiding voor afwijking van de toen genomen Koninklijke
beslissing vermogen wij noch in den toestand der onderhavige
school, noch in de tegenwoordige omstandigheden, "nova" of niet,
te vinden.
Wij geven Uwe Vergadering in overweging ons te verzoeken
het bovenstaande als 's Raads oordeel aan de Gedeputeerde Staten
kenbaar te maken. J
Leeuwarden, 20 April 195°«
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
J.M. VAN BEIJMA, Burgemeester.
Verzonden, 21 April 1936. E. SCHOTMAN Secretaris.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad
van Leeuwarden,193BIJLAGE NO.57*
BIJLAGE NO.57,
Aan den Gemeenteraad.
Ten einde tot geleidelijke verbetering van de
Weerklank te geraken,is het noodzakelijk voor dit stadsdeel,
dat geen deel uitmaakt van het uitbreidingsplan der gemeente,
voorschriften als bedoeld bij artikel J4.3 der Woningwetvaat
te stellen.
Wij hebben in verband daarmede,gehoord de Commissie voor de
Openbare Werken,zoodanige voorschriften ontworpen en aan de
Commissie voor de Strafverordeningen verzocht deze in een
ontwerp-verordening samen te vatten. Nadat laatstgenoemde
commissie aan ons verzoek had voldaan,is het ontwerp van
2 Maart 193& af gedurende vier weken voor een ieder ter
inzage gelegd ter Secretarie der gemeente,welke nederleg-
ging door het hoofd van het gemeentebestuur ter algemeene
kennis is gebracht.
Daarbij is er op gewezen,dat bezwaren tegen de gemelde veror
dening overeenkomstig het tweede lid van artikel 37 ^er
Woningwet gedurende het bovenvermelde tijdvak bij Uwen
Raad konden worden ingediend. Bezwaarschriften zijn niet
ingekomen.
De bebouwingsvoorschriften vereischen naar onze meening
geen nadere toelichting.
Wij geven U derhalve in overweging te besluiten over
eenkomstig het hierachter afgedrukte ontwerp.
Leeuwarden,20 April 1936.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
J.M.VAN ^ÊÉ&JMA,Burgemeester.
E.SCHOTMAN,Secretaris,