Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad tan Leeuwarden, 1939. BIJLAGE N0.110. Wat de sub 3 gemaakte opmerking betreft, hebben wij bij ons schrijven van 9 Augustus 1939 aan de betrokken Ministers doen weten, dat wij op grond van verschillende, in genoemden brief aangehaalde, motieven, in tegenstelling met de ziens wijze van genoemde bewindslieden, van oordeel zijn, dat de artikelen 13 en 14 van de bovenaangehaalde verordening niet in strijd zijn met de bepalingen der Middelbaar-onderwijswet. Met deze opvatting heeft de Minister van Binnenlandsche Zaken (van den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen ontvingen wij tot heden geen antwoord) zich blijkens brief van 26 Augustus 1939 kunnen vereenigen, zoodat de bedoelde artikelen ongewijzigd gehandhaafd kunnen blijven. Anders staat het ten opzichte van art. 4, 4e lid, van de verordening tot heffing van schoolgeld voor het lager onder wijs, tegen welk voorschrift blijkens een eveneens door den Staatsraad i.b.d., Commissaris der Koningin in de provin* cie Friesland aan ons ter kennisneming gezonden brief van den Minister van Binnenlandsche Zaken d.d. 14 Februari 1939 bedenking bestaat. Naar de meening van den Minister voldoet dit voorschrift niet aan hetgeen is bepaald bij art, 63, lid 2, eersten volzin, der Lager-onderwijswet 1920, ingevolge welk wetsvoorschrift de heffing moet geschieden met inacht neming van de geldelijke draagkracht der schoolgeldplichtigen. Hoewel wij bij brief van 8 Juli 1939 getracht hebben de on juistheid van 's Ministers standpunt aan te toonen, heeft i dit ons niet mogen baten. De Minister berichtte ons bij schrij ven van 18 Juli 1.1., dat, hoewel het door ons aangevoerde verweer ernstig is overwogen en met name het beroep op unifor miteit niet zonder grond werd geacht, hij zijn aanvankelijke bezwaren tegen genoemd art. 4, 4e lid, moet handhaven. Ter tegemoetkoming aan deze bezwaren is het gewraakte 4e lid van artikel 4 gewijzigd ien is, ten einde zooveel mogelijk uniformiteit te behouden, een gelijkluidende bepaling in de schoolgeldverordeningen voor de lagere- en voor de middelbare avondhandelsschool opgenomen. Behoudens herstel van een bij de vorige herziening in ar tikel 11, 2e lid, van de schoolgeldverordening voor de middel bare avondhandelsschool geslopen redactiefout, behoeven er geen andere dan de hiervoren genoemde wijzigingen in de laat stelijk gegclden hebbende schoolgeldverordeningen aangebracht te worden. Onder mededeeling, dat de Financieele Commissie zich er mede kan vereenigen, geven wij Uwe Vergadering in overweging, tot vaststelling van de in-ontwerp hierachter afgedrukte ver ordeningen over te gaan. Leeuwarden, 14 September 1939. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden, J.M. VAN BEIJMA, Burgemeester. E. SCHOTMAN Secretaris. Verzonden 21 September '1939 \/ERP A. VERORDENING tot heffing van schoolgeld voor het onderwijs aan de middelbare school en hoogere burgerschool voor meisjes, de gemeentelijke hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus A en het gymnasium. tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1939. Bijlage no. 110. Artikel 1. Ter tegemoetkoming in de voor rekening der ge meente blijvende kosten van de middelbare school en hoogere burgerschool voor meisjes, de gemeentelijke hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus A, het gymnasium, wordt ten behoeve van de gemeente schoolgeld geheven. Art. 2. 1. Het schoolgeld is verschuldigd: a. voor een leerling, staande onder ouderlijke macht, dan wel onder voogdij van zijn vader of zijn moeder, door dengene, die de ouderlijke macht of de voogdij uitoefent b. voor een leerling, niet staande onder ouderlijke macht, noch onder voogdij van zijn vader of zijn moeder, door dengene, die krachtens de wet met het onderhoud van den leerling is belast of, bij ontstentenis van dezen, door den leerling zelf. 2. Pleegouderlijke zorg vervult te dezen opzichte de plaats van de ouderlijke macht of de voogdij van den vader of van de moeder. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor onderhoud en op voeding van het kind van anderen als ware het een eigen kind. Art. 3. 1. De heffing geschiedt naar den maatstaf, om schreven in artikel 37, derde lid, onder c, 2°., der middelbaar-onderwijswet. 2. Waar in de volgende artikelen sprake is van de gemengde hoofdsom, wordt daaronder verstaan de maatstaf, bedoeld bij het vorige lid van dit artikel. Art. 4. 1. Van hen, die in Nederland woonden bij het begin van het belastingjaar, dat aan het leerjaar onmiddellijk voorafging, en van hen, die zich in den loop van de maanden Mei tot en met Maart van dat belastingjaar in Nederland hebben gevestigd, wordt het schoolgeld geheven naar de gemengde hoofdsom over dat belas tingjaar. 2. Van personen, die zich na de maand Maart, in het eerste lid bedoeld, in Nederland hebben gevestigd, wordt het schoolgeld geheven naar de gemengde hoofd som over het belastingjaar, waarin het tijdstip van ves- tigin in Nederland valt. Bij vestiging in Nederland in de maand April wordt het volgende belastingjaar in aanmerking genomen. 3. Van niet onder de vorige leden vallende per sonen, die in Nederlandsch-Indië, Suriname of Curasao woonden in het tijdvak van een jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het tijdvak, waarover het schoolgeld wordt geheven, wordt het schoolgeld geheven naar de gemengde hoofdsom, welke vermoedelijk in aanmerking zou zijn genomen, indien de gemeentefondsbelasting en de vermogensbelasting ook aldaar werden geheven, met dien verstande, dat uitsluitend wordt gelet op het in komen en eventueel het vermogen, naar de daar gel dende regelen vastgesteld voor het laatstelijk aange vangen belastingjaar of herrekeningstijdvak en dat ook overigens de gemengde hoofdsom wordt bepaald met

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1939 | | pagina 352