XII. 161—164. INKOMSTEN. 161 Uitkeering van het Rijk wegens hoofdsom van de personeele belasting naar den vierden tot en met den zevenden grondslag: a. betreffende het op het dienstjaar betrekking hebbende belastingjaar 14.000, b. betreffende het vorige belastingjaar memorie 14.000,- Bij raadsbesluit d.d. 15 Juli 1930 is de gemeente voor de heffing van de beide eerste grondslagen voor de Personeele Belasting ingedeeld in de 5e klasse. Dit besluit is goed gekeurd bij Koninklijk besluit d.d. 28 Augustus 1930, no. 80. Bij raadsbesluit d.d. 15 Juli 1930, goedgekeurd bij Koninklijk besluit d.d. 28 Augustus 1930, no. 80, en bij Raadsbesluit d.d. 28 December 1933, goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 26 Januari 1934, no. 195, zijn enkele belastingbedragen, genoemd in de wet op de Personeele Belasting, gewijzigd. Bij Raadsbesluit d.d. 28 December 1933, goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 26 Januari 1934, no. 195, zijn de perceelen of gedeelten daarvan, waarin uitsluitend het bedrijf van houder van een koffiehuis, restaurant enz. wordt uitgeoefend, gelijkgesteld met de perceelen, genoemd in art. 11, 3, le lid, letter a, der wet op de Personeele Belasting 1896. Van de inkomsten der gemeente uit de Personeele Belasting moet eveneens een belangrijk deel in het Werkloosheidssubsidiefonds worden gestort. 80 van de hoofdsom dier belasting naar den eersten, tweeden en derden grondslag wordt naar het fonds overgeheveld. De opbrengst van 20 van de hoofdsom naar den eersten, tweeden en derden grondslag wordt voor 1939 door den Inspecteur der Directe Belastingen geraamd op ƒ43.500, de totale hoofdsom naar den vierden Lot en met den zevenden grondslag op 14.000, Omtrent de onder b van deze beide posten genoemde inkomsten geldt hetzelfde als bij volgno. 157 is medegedeeld. 162 /50 198 opcenten op de hoofdsom der personeele belasting: a. betreffende het op het dienstjaar betrekking hebbende belastingjaar 420.000, b. betreffende het vorige belastingjaar memorie 420.000,— Krachtens raadsbesluit van 13 Februari 1935 (Gemeenteblad no. 32 van 1935) goed gekeurd bij Koninklijk besluit van 7 Juni 1935, no. 54, worden geheven 150198 opcenten. De opbrengst van deze opcenten wordt voor 1939 door den Inspecteur der Directe Belastingen geraamd op 420.000, Zie volgno. 161. Omtrent de onder b van dezen post genoemde ontvangsten geldt hetzelfde als bij volgno. 157 is medegedeeld. 163 Uitkeering van het Rijk wegens 48 opcenten op de hoofdsom der dividend- en tantième-belasting f 40.000, Op dezen post werd de laatste jaren ontvangen: 193 555.350,35, raming 25.000,in de loop van het dienstjaar verhoogd tot 50.000, 193 638.020,85, raming 40.000,— 193 7-33.433,40, raming 30.000, 1938 tot en met October -43.212,25, raming ƒ40.000, Uit vorenstaande cijfers blijkt, dat de raming van deze inkomsten moeilijk is te bepalen. In overleg met den Inspecteur der Directe Belastingen wordt voor 1939 geraamd ƒ40.000,—. 164 38 opcenten op de hoofdsom der vermogensbelasting: a. betreffende het in het dienstjaar aanvangende belastingjaar31.450, b. betreffende het in het dienstjaar eindigende belastingjaar - 5.250, 36.700,— 36 XII. 164—166. INKOMSTEN. De heffing geschiedt krachtens raadsbesluit van 15 Juli 1930, goedgekeurd bij Koninklijk besluit d.d. 18 Augustus 1930, no. 3. Echter zullen de bij dit raadsbesluit bepaalde 50 op centen gedurende de werking van art. 6, 2e lid, sub c, van de Werkloosheidssubsidie-wet tot 40 beperkt blijven. Bij de wet van 11 September 1938, Staatsblad no. 402, tot wijziging van laatstgenoemde wet, is dit aantal met ingang van het belastingjaar 1937/'38 ge bracht op 38. Er zullen dus voor het belastingjaar 1938'/39 12 opcenten door het Rijk worden geheven ten bate van het Werkloosheidssubsidiefonds. De opbrengst van 38 opcenten is door den Inspecteur der Directe Belastingen voor 1938/'39 geraamd op 35.000,voor 1939/'40 is voor 38 opcenten geraamd ƒ37.000, De splitsing van deze ontvangst sub a (85 van 37.000,en b (15 van 35.000, houdt verband met de door het Rijk vastgestelde uitkeeringsvoorschriften. 165 75 opcenten op de hoofdsom der gemeentefonds-belasting: a. betreffende het in het dienstjaar aanvangende belastingjaar260.000, b. betreffende het in het dienstjaar eindigende belastingjaar - 116.667, 376.667,— Bij raadsbesluit d.d. 6 Februari 1936, goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 28 Aug. 1936, no. 34, is de gemeente geplaatst in de 3e klasse der Gemeentefonds-belasting en bij raadsbesluit d.d. 20 Maart 1938, goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 10 Juni 1938, no. 38, is besloten tot bestendiging van de heffing van 75 opcenten op de hoofdsom dier belasting voor het belastingjaar 1938/'39. Bij raadsbesluit d.d. heden is wederom besloten de heffing van 75 opcenten te bestendigen voor het belastingjaar 1939/'40, op welk besluit Koninklijke goedkeuring is gevraagd. De opbrengst van 75 opcenten in de 3e klasse werd voor het belastingjaar 1938/'39 bij de samenstelling der begrooting 1938 door den Inspecteur der Directe Belastingen geraamd op 395.000, Later evenwel, bij den aanvang van het belastingjaar 1938/'39, in Mei 1938, werd deze opbrengst geraamd op380.000, Ingevolge het bepaalde in de „Rekeningsvoorschriften" moet op den dienst 1938 worden verantwoord 2/3 der oorspronkelijke raming op dat dienstjaar, is - 263.333, Zoodat voor onderdeel b van bovenstaande post resteert 116.667, De opbrengst van deze opcenten voor het belastingjaar 1939/40 wordt door den Inspecteur der Directe Belastingen geraamd op 390.000,waarvan op onderdeel a 2/3 of 260.000,moet worden verantwoord. De splitsing van den post sub a en b berust op de door het Rijk gegeven uitkeerings- en verantwoordingsvoorschriften. 16 Uitkeering uit het gemeentefonds, berekend per aangeslagene in de gemeentefondsbelasting: a. betreffende het in het dienstjaar aanvangende belastingjaar49.333, b. betreffende het in het dienstjaar eindigende belastingjaar - 24.000, 73.333,— Zie omtrent de classificatie der gemeente voor de gemeentefondsbelasting bij volgno. 165. De hier geraamde uitkeering geschiedt ingevolge art. 3, sub a, der Financieele Ver houdingswet, zooals deze is gewijzigd bij de wetten van 4 Miart 1935 (Staatsblad no. 74) en 11 September 1936 (Staatsblad no. 402) en bedraagt ƒ1,ƒ3,of ƒ5,per aan geslagene, al naar gelang de gemeente in de le, 2e of 3e klasse voor de gemeentefonds belasting is gerangschikt. Deze uitkeering is door den Inspecteur der Directe Belastingen voor het belastingjaar 1938/39 geraamd op ƒ72.000,(3e klasse), waarvan 1/3 op het dienstjaar 1939 wordt verantwoord (onder b) is ƒ24.000,Voor 1939/'40 wordt deze uitkeering door den Inspecteur geraamd op ƒ74.000,(3e klasse), waarvan 2/3 aan het dienstjaar 1939 ten goede komt (onder a) is 49.333, 37

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1939 | | pagina 88