II. 236—238. UITGAVEN. 236 Verzekering tegen ongevallen en invaliditeit1)51,57 Op dezen post worden geraamd de kosten van verzekering ingevolge de Ongevallenwet en de uitgaven voor rentezegels ingevolge de Invaliditeitswet voor personen, welke niet in pensioengerechtigden gemeentedienst werkzaam zijn. Bij de begrootingsstukken is een specificatie dezer kosten overgelegd. In totaal is geraamd 4.675,63, welk bedrag over verschillende hoofdstukken wordt verdeeld. Onder volgno. 15 wordt het aandeel der bedrijven in deze kosten terugontvangen. 237 Premiën ingevolge de Ziektewet11,26 Op dezen post worden geraamd de premiën voor personeel, dat niet in pensioen gerechtigden gemeentedienst is. De premie bedraagt 1.6 van het loonbedrag. Geraamd wordt dat premie verschuldigd zal zijn over een totaal loonbedrag van 24.020,93 384,33, welk bedrag wordt verdeeld over verschillende hoofdstukken. Van deze premie wordt de helft verhaald, is 192,16, welke ontvangsten zijn geraamd op volgno. 12 en aldaar verdeeld. 238 Wachtgelden819, Deze post is als volgt geraamd: Hoofdstuk II: wachtgeld van den oud-verslaggever Raadshandelingen450, van een oud-ambtenaar Bank van Leening- 180, van de oud-schoonmaakster van het gebouw Raadhuisplein 30 (tot 1 Juli 1939, wegens bereiken van den pensioengerechtigden leeftijd) 1/2 jaar naar ƒ378,is- 189, 819,- Hoofdstuk VI: wachtgeld van een oud-behanger bij de Gemeentewerken (115 Jan. 1939 naar 1.685,per jaar; 15 Januari15 April 1939 naar 1.433,per jaar en 15 April24 April 1939 naar 1.264,per jaar, wegens bereiken van den pensioengerechtigden leeftijd op dien datum)455,38 wachtgeld van een oud-timmerman bij de Gem.-werken 1 Januari 15 Maart 1939 naar ƒ1.685,per jaar; 15 Maart15 Juni 1939 naar ƒ1.433,per jaar en 15 Juni t/m 31 December 1939 naar 1.264, per jaar)- 1.392,79 wachtgeld van een oud-tuinman der plantsoenen (1 Januari1 April 1939 naar 1.938,—; 1 April1 Juli 1939 naar 1.648,1 Juli t/m 31 Dec. naar 1.357,—)- 1.575,— wachtgeld alsvoren 1 Januari1 April 1939 naar ƒ1.685,1 April 1 Juli 1939 naar 1.433,1 Juli t/m 31 December 1939 naar 1.180,- 1.369,50 wachtgeld van een oud-plantsoenarbeider (1 Januari1 April 1939 naar 1.598,1 April1 Juli 1939 naar 1.359,1 Juli t/m 31 December 1939 naar ƒ1.119,—)- 1.298,75 6.091,42 Hoofdstuk VIII, 2. wachtgeld van een oud-onderwijzeres lichamelijke oefening.7... 1.311, wachtgeld van een oud-onderwijzer id- 1.091, Idem. Voorgesteld is geheele afschaffing van vakonderwijs in lichamelijke oefening aan de scholen voor gewoon openbaar lager onderwijs. Bij aanneming van dit voorstel moet nog aan wachtgeld worden uitgekeerd- 448, 2.850,— Transporteeren9.760,42 0 Voor een verdeeling van de verschillende verzamelposten wegens kosten van verzekering, pensionneering enz. van ambtenaren over onderscheidene hoofdstukken, wordt verwezen naar den hierachter als bijlage I afgedrukten staat. 52 II. 238—240. UITGAVEN. Transport9.760,42 Hoofdstuk VIII, 6: wachtgeld van een oud-bewaarschoolonderwijzeres - 1.339, Hoofdstuk VIII, 7 in afwachting van een definitieve vaststelling der wachtgelden voor vakonderwijzers bij het bijzonder lager onderwijs in verband met de reorganisatie van het vakonderwijs wordt op dezen post een bedrag daarvoor uitgetrokken. Volgens een voorloopige berekening zal hiervoor ten hoogste 5.500,benoodigd zijn- 5.500, Hoofdstuk VIII, 16: wachtgeld van den oud-directeur van het Stedelijk orkest (tot 1 Juli 1939 naar 1.293,per jaar)646,50 wachtgeld van den oud-directeur der Stedelijke Muziekschool- 2.277, wachtgeld van een oud-leeraar id- 1.379, wachtgeld van een oud-leerares id- 461, wachtgeld van de oud-concierge gebouw Doelestraat 8 - 733, 5.496,50 Hoofdstuk IX, 1 wachtgeld van een oud-ambtenaar van den Armenraad- 918, Totaal23.013,92 Terugbetaling aan het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds van pensioenen, verleend aan in dienst der gemeente geweest zijnde ambtenaren 11.340, Deze post strekt ter voldoening aan het bepaalde in artikel 158 der Pensioenwet 1922 (Staatsblad no. 240). Op grond van dit artikel is de gemeente voor de op 1 Mei 1913 in haren dienst zijnde ambtenaren vrijgesteld van de betaling van de bijdragen voor het eigen pensioen dier ambtenaren. De gemeente is echter gehouden van de pensioenen dezer ambtenaren de gedeelten, voor den tijd in haren dienst doorgebracht, jaarlijks vóór 1 Juli aan het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds uit te keeren. Deze pensioensgedeelten worden berekend, voorzoover zij in het algemeen hun grond vinden in vóór 1 Juli 1922 doorgebrachten diensttijd, naar de bepalingen der thans vervallen Pensioenwet voor de Gemeente-ambtenaren 1913 en voorzoover zij hun grond vinden in den lateren diensttijd, naar de bepalingen der thans geldende Pensioenwet 1922. In totaal wordt geraamd een bedrag van 110.475,hetwelk over verschillende hoofd stukken wordt verdeeld. 240 Bijdragen voor inkoop van pensioen, ingevolge de artikelen 43 en 63 der Pensioenwet voor de gemeente-ambtenaren 1913, juncto artikel 173, IIIc der Pensioenwet 1922292,99 In totaal geraamd op 887,16, te verdeelen over verschillende hoofdstukken. Artikel 173, IIIc der Pensioenwet 1922 laat de artikelen 43 en 63 der thans vervallen Pensioenwet voor de gemeente-ambtenaren 1913 van kracht blijven ten opzichte van de bijdragen voor inkoop van diensttijd voor pensioen van de op 1 Juli 1922 reeds gedeeltelijk op den voet dier bepalingen ingekochte diensten. Genoemd artikel 43 bepaalt de te betalen bijdrage voor inkoop van tijdelijken diensttijd onder de werking van de wet van 1913. De bijdrage, bedoeld in artikel 63, betreft den inkoop van diensttijd vóór 1 October 1913 en wordt betaald in 40 annuïteiten, berekend naar een rentevoet van 31/2 ten honderd, te storten op 31 December. Deze annuïteiten, bedragende 875,66, loopen cot en met 1954. 53

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1939 | | pagina 96