oli.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad
van Leeuwarden, 1946, BIJLAGE NO.106,
BIJLAGE NO.106.
Aan den Gemeenteraad.
In artikel 40, eerste lid, der Algemeene Politie
verordening is onderstaande bepaling vervat:
''Onverminderd de bepalingen der verordening op de markt-
politie is het verboden de straat ten gebruike in te nemen."
13c memorie van toelichting merkt bij dit van 1910 datee-
rende artikel onder meer het volgende op:
"In navolging van andere gemeenten is als strafbare over
treding in de politie verordening opgenomen het ten gebruike
innemen van de straat, d.w.z. het geven aan de straat te
zijnen particulieren behoove van een bestemming, die in
strijd is met het karakter van de straat als publieke ver
keersweg. Het ten gebruike innemen onderstelt een zekeren
duur van het gebruik, waardoor de straat onttrokken wordt-
aan het publiek verkeer, in strijd met hare bestemming.
In elk gegeven geval zal de rechter op grond van de feite
lijke omstandigheden moeten beslissen, of het gebruik maken'
van do straat in strijd is geweest met hare bestemming en
dus of de straat ten gebruike is ingenomen."
Gedurende mec-r dan 35 jaar werden op grond van deze be
paling regelmatig personen geverbaliseerd, die de straat op
een voor het verkeer hinderlijke wijze innamen, in het bij
zonder venters', diu zich niet aan de door uc politie gegeven
aanwijzingen hielden, op deze verbalen placht tot voor kor
ten tijd rc-@slmatig een veroordeeling te volgen. Thans is
hierin verandering gekomen, aangezien de kantonrechter van
inzicht is veranderd en tot de conclusie is gekomen, dat
gemelde bepaling onverbindend, moet worden geacht en wel op
grond van de overweging, dat in verband met het bepaalde
in artikel 1 der Politieverordening uit artikel 40, eerste
lid, niet anders kan worden gelezen, dan dat "ieder, die
zich in de gemeente Leeuwarden op straat bevindt, hetzij
loopende of stilstaande, in of met of zonder voertuig, met
of zonder goederen strafbaar is, daar hij immers dus doende
de straat ten gebruike inneemt."
In verband met deze opvatting werden de laatste maanden
eenige verdachten van rechtsvervolging ontslagen. Voorts
is het de politie niet meer mogelijk om tegen ongewenscht
in gebruik nemen der straat op grond van deze bepaling op
te treden. Nu deze machteloosheid in toenemende mate tot
belanghebbenden begint door te dringen, neemt het kwaad
uiteraard overhand toe. Deze gang van zaken, die naar de
meening van Burgemeester en Wethouders voortkomt uit een
mc-t den geost der bepaling in strijd zijnde, al te letter
lijke interpretatie, wordt door het College zeer betreurd.
Het College doet dit des te meer, omdat de Hooge Raad ge
durende een reeks van jaren bij herhaling de verbindend
heid van dergelijke bepalingen in andere politie-verorde-
ningen heeft uitgesproken, zoodat zich te dien aanzien in
feite een vaste jurisprudentie heeft gevormd. De Ambtenaar
van het Openbaar Ministerie overweegt dan ook om met betrek
king tot het laatstelijk gewezen vonnis cassatie in het be
lang der wet uit te lokken, zoodat de mogelijkheid geenszins
is uitgesloten, dat de Hooge Raad het vonnis a quo zal ver
nietigen, doch hiermede zal zeker geruimen tijd gemoeid zijn
waarbij nog valt op ter.-rken, dat geen bindend voorschrift
bestaat, hetwelk den laveren rechter dwingt zich naar een
zoodanig arrest to gsdrvgen.
•v
<1 K Mill I