Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad
van Leeuwarden, 1946. BIJLAGE NO.107»
BIJLAGE NO. 107.
Aan den Gemeenteraad.
Bij de wet van 22 Mei 1937 (Staatsblad no*323) is in
artikel 2 der lager-onderwijswet 1920 een nieuw derde lid
opgenomen, luidende als volgt:
"Daar, waar naast de Nederlandsche taal een streektaal in
levend gebruik is, kan onder lezen en Nederlandsche taal
eenige kennis van die streektaal begrepen zijn."
De opneming van dit derde lid is door den Minister voorge
steld, omdat hij den tijd gekomen achtte voor het opnemen van
een regeling, welke tegemoet zou komen aan den van vele zij
den uitgeoefenden aandrang om de mogelijkheid te openen, dat
ook de lagere school dienstbaar kan worden gemaakt aan het
onderwijs in de Priesche taal. Hiermede is wettelijk erkend,
dat het Priesch als streektaal in levend gebruik is. Een
discussie hier over zal trouwens in de vergadering van den
Raad der Priesche hoofdstad, wel geheel overbodig zijn.
De hiervoor genoemde wetswijziging heeft er toe geleid,
dat de leerplannen der scholen voor gewoon- en voor voortge
zet gewoon lager onderwijs in dier voege zijn gewijzigd, dat
het Priesch op de scholen kan worden onderwezen, indien de
meerderheid der ouders dit wenscht.
Dat er bij de ouders veel belangstelling bestaat voor de
invoering van dit vak, blijkt wel uit een in 1945 ingesteld
onderzoek aan gemeentescholen nos.1 en 3. Van de 348 ouders
waren 284 voor invoering, 38 hebben zich niet uitgesproken,
terwijl 30 verklaarden tegen invoering van het Onderwijs in
het Priesch op de school te zijn.
Tot nog toe wordt dit onderwijs slechts aan twee scholen
gegeven; dit is mede hieraan toe te schrijven, dat slechts
een klein aantal onderwijzers in het bezit van de Priesche
akte is, hetgeen ongetwijfeld samenhangt met het feit, dat
deze niet wordt gehonoreerd, zulks in tegenstelling met de
vreemde taaiakten.
Aangezien wij op het standpunt staan, dat zij die onderwijs
in het Priesch aan de scholen geven, ook in het bezit van de
daarvoor ingestelde akte behooren te zijn, is aanmoediging tot
de studie voor deze akte dan ook zeer wenschelijk. Het behoort
naar onze opvatting tot de taak der overheid het bezit van de
Priesche akte ook financieel te waardeeren.
Deze waardeering kan een stimulans zijn om het onderwijzend
personeel de gewenschte belangstelling voor de Priesche taal
bij te brengen.
Omtrent deze aangelegenheid hebben wij advies ingewonnen
bij den Inspecteur van het Lager Onderwijs en de Commissie van
Toezicht op het Lager Onderwijs. Deze adviezen, welke U bij de
ter lezing liggende stukken zult aantreffen, hebben ons ver
sterkt in de meening, dat het gemeentebestuur de taak heeft
het onderricht in het Priesch op de scholen te bevorderen,
ook door het toekennen van een toelage voor het bezit van de
Priesche akte.
Wij meenen het bezit van genoemde akte voorloopig te moeten
waardeeren in een toelage van f 50,- per jaar. Hoewel dit be
drag geen volledige vergoeding beteekent voor hetgeen aan tijd
en geld aan het behalen van genoemde akte wordt ten koste ge
legd, kunnen wij uit hoofde van financiëele overwegingen
vooralsnog niet verder gaan.