1947. II. 229—230. UITGAVEN. 229 Wachtgelden9.786, Op dezen post wordt geraamd: Hoofdstuk II: wachtgeld van een oud-wethouder (P. Feddema) (tot 1 Sept. 1947)475, idem (IJ. de Walle) (tot 15 April 1948) - 920, idem (P. F. J. Westra) (tot 21 Januari 1948)- 2.150, idem (E. Beeksma) (tot 3 Februari 1947)- 215, wachtgeld van een oud-secretaris (Mr. E. Schotman) (tot 23 Aug. 1958) - 6.026, 9.786,— Hoofdstuk III: wachtgeld van een oud-agent van ploitie (A. E. Werkman) - 2.785, Hoofdstuk VIII, 2. wachtgeld van een oud-onderwijzer lichamelijke oefening (W. de Vries).984, idem (R. de Jong)400,— 1.384,— Hoofdstuk VIII 7: wachtgeld van een oud-onderwijzer lichamelijke oefening (Th. van Beijeren Bergen en Henegouwen)- 1.176, Dit wachtgeld is verleend krachtens het raadsbesluit dd. 28 Dec. 1938, no. 364R/272, waarbij burgemeester en wethouders zijn gemachtigd de wachtgeldverordening in voor komende gevallen toe te passen op de aan bijzondere scholen voor gewoon lager onderwijs in deze gemeente verbonden vakonderwijzers(essen) in de lichamelijke oefening. Hoofdstuk VIII, 16: wachtgeld van den oud-directeur der Stedelijke Muziekschool (W. Zonderland) 1.800, wachtgeld van een oud-leeraar idem (S. Sterck) - 1.200, wachtgeld van een oud-leerares idem (Mej. G. A. Zandleven)- 416, 3.416,— Hoofdstuk XV wachtgeld van oud-ambtenaren der voormalige gemeente Leeuwarderadeel directeur gemeentewerken (J. Smits) 3.626, ambtenaar ter secretarie (J. L. Sas) - 1.572, hulpkeurmeester vee en vleesch (H. W. de Vries)- 2.342, 7.540,— Totaal26.087,— Op dezen post zijn in het algemeen de bruto wachtgeldbedragen geraamd. Buiten be schouwing zijn dus gebleven de op de wachtgelden toe te passen kortingen tengevolge van genoten inkomsten wegens werkzaamheden, ter hand genomen na de opwachtgeldstelling. Deze kortingen zijn, voor het geval de betrokkenen inkomsten uit particuliere bron ge nieten, uiteraard moeilijk te ramen. Voor zoover mogelijk, vindt tewerkstelling bij de gemeente plaats. 230 Terugbetaling aan het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds van pensioenenverleend aan in dienst der gemeente geweest zijnde ambtenaren 13.268, Deze post strekt ter voldoening aan het bepaalde in artikel 158 der Pensioenwet 1922 (Staatsblad no. 240). Op grond van dit artikel is de gemeente voor de op 1 Mei 1913 in haren dienst zijnde ambtenaren vrijgesteld van de betaling van de bijdragen voor het eigen pensioen dier ambtenaren. De gemeente is echter gehouden van de pensioenen dezer ambtenaren de gedeelten voor den tijd, in haren dienst doorgebracht, jaarlijks vóór 1 Juli aan het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds uit te keeren. Deze pensioensgedeelten 46 II. 230—233. 1947. UITGAVEN. worden berekend, voorzoover zij in het algemeen hun grond vinden in vóór 1 Juli 1922 doorgebrachten diensttijd, naar de bepalingen der vervallen Pensioenwet voor de Gemeente-ambtenaren 1913 en, voorzoover zij hun grond vinden in den lateren diensttijd, naar de bepalingen der thans geldende Pensioenwet 1922. In totaal wordt geraamd een bedrag van 122.408,hetwelk over verschillende hoof d stukken wordt verdeeld. 231 Bijdragen voor inkoop van pensioeningevolge de artikelen 43 en ^3 der Pensioenwet voor de gemeente-ambtenaren 1913, juncto artikel 173, IIlc der Pensioenwet 1922292,99 In totaal is geraamd 875,66, te verdeelen over verschillende hoofdstukken. Artikel 173, IIlc der Pensioenwet 1922 laat de artikelen 43 en 63 der thans vervallen Pensioenwet voor de gemeente-ambtenaren 1913 van kracht blijven ten opzichte van de bijdragen voor inkoop van diensttijd voor pensioen van de op 1 Juli 1922 reeds gedeeltelijk op den voet dier bepalingen ingekochte diensten. Genoemd artikel 43 bepaalt de te betalen bijdrage voor inkoop van tijdelijken diensttijd onder de werking van de wet van 1913. Over het dienstjaar 1947 is zoodanige bijdrage niet verschuldigd. De bijdrage, bedoeld in artikel 63, betreft den inkoop van diensttijd vóór 1 October 1913 en wordt betaald in 40 annuïteiten, berekend naar een rentevoet van 31/2 ten honderd, te storten op 31 December. Deze annuïteiten, bedragende 875,66, loopen tot en met 1954. 232 Pensioenen6.485, Deze post is als volgt samengesteld: Hoofdstuk II pensioen van een weduwe van een overleden wethouder, voor zich en haar minderjarig kind (wed. O. F. de Vries)945, pensioen van een oud-wethouder (J. de Boer) van 1 Mei 1944 af- 1.900, pensioen van een oud-wethouder (G. Botke) van 15 April 1945 af - 1.770, 4.615,— Bovengenoemde bedragen zijn toegekend ingevolge de bepalingen der ver ordening, vastgesteld bij raadsbesluit dd. 18 November 1930, gewijzigd bij raadsbesluit dd. 24 September 1936 (Gemeenteblad no. 37/1936). Hoofdstuk VIII, 2: pensioen van een oud-schoolschoonmaakster (wed. E. HavenZwolsman) - 66, Hoofdstuk VIII, 13: pensioen van een oud-leerares aan de Meisjes H.B.S. (L. G. Reddingius).- 400, Deze pensioenen zijn toegekend op grond van de gemeentelijke pensioen verordening (Gemeenteblad no. 2/1910). Totaal7.481, De pensioenen, vermeld onder Hoofdstuk VIII, 2 en 13, worden aangevuld met de onder volgno. 235 uitgetrokken gratificaties. Het ligt in het voornemen deze pensioenen en de uitkeeringen, geraamd onder de volg- nos. 235 en 236, met 25 te verhoogen, evenals zulks van Rijkswege geschiedt ten aan zien van andere pensioenen. De totale verhooging 1.870,wordt voorloopig op hoofd stuk II geraamd en kan te zijner tijd mede over de andere hoofdstukken verdeeld worden. 233 Bijdragen voor eigen en weduwen- en weezenpensioen ingevolge artikel 36 der Pensioenwet 1922 Staatsblad no. 24071.520, De krachtens artikel 36 der Pensioenwet 1922 aan het Algemeen Burgerlijk Pensioen fonds te betalen bijdragen bedragen jaarlijks: 47

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1947 | | pagina 94