Bijlage tot het verslag der handelingen van de gemeenteraad
van Leeuwarden, 1949- BIJLAGE NO.216.
en curatoren hadden dit niet over het hoofd mogen zien.
Niet alleen echter om de te verwachten reactie onder de
leerlingen, ook in zich zelf is deze beslissing onjuist te
achten. De door curatoren hiervoor aangevoerde argumenten
zijn volstrekt onvoldoende te achten. Naar de mening van
de commissie had de leerlinge Riemersma minstens een ge
lijk judicium moeten hebben als Bruins Jr.
d. Het door curatoren bedoelde "oorzakelijk verband",
baar de mening van de commissie neenten curatoren te
veel waarde aan de door hen bedoelde onderscheiding tussen
de gevallen Bruins en Vis enerzijds en een lichtere norm
voor de gehele klas anderzijds. Zij hebben zich onvoldoen
de gerealiseerd, dat de beide onderdelen van de door hen
aan de rector verstrekte opdracht om aan de leraren wijzi
ging van hun advies te vragen, hoezeer ook als twee afzon
derlijke punten voorgelegd, toch onafscheidelijk net elkan
der verband hielden. Immers, het is ondenkbaar, dat cura
toren aan de leraarsvergadering zouden hebben verzocht al
leen de leerlingen Bruins en Vis als afzonderlijke gevallen
nader onder ogen te zien; een herziening van deze gevallen
moest onvermijdelijk tot een nadere beschouwing van de ge
hele klas leiden. Omgekeerd is het vrijwel ondenkbaar, dat
een lichtere norm voor de gehele klas niet tevens een gun
stiger judicium voor de leerlingen Bruins en Vis tengevolge
zou hebben. Door rector en leraren wordt in hun rapport aan
curatoren als voornaamste motief voor hun beslissing in de
schoenen geschoven de bedoeling om de leerling Bruins te
bevorderen, hetgeen dan gecamoufleerd zou moeten worden
door een lichtere norm voor de gehele vijfde klas. Uit de
vaststaande feiten kan een dergelijk motief niet worden af
geleid; het tegendeel echter evenmin. Voor de beoordeling
van deze vraag dient men dus vrijwel uitsluitend af te gaan
op de beantwoording van een andere vraag, n.l. of men het
curatorium tot het koesteren van een dergelijk motief in
staat acht. Als men curatoren tot een dergelijke overweging
in staat acht, spreekt men tegelijk de kwade trouw van dit
college uit. Naar de vaste regel, dat goede trouw wordt ver
ondersteld en kwade trouw moet worden aangetoond, neemt de
commissie zonder meer de goede trouw van het curatorium aan;
niet echter alleen ten gevolge van toepassing van de boven
genoemde regel, doch ook, omdat de commissie de goede trouw
van het college van curatoren boven iedere twijfel verheven
acht. Ter adstructie van deze overweging valt verder nog het
volgende op te merken. Indien bij het curatorium het minder
oirbare motief had voorgezeten om een zoon van hun mede-
curator onverdiend te bevorderen, zouden zij wellicht deze
bedoeling hebben trachten te verheimelijken en de betrokken
leerling niet met name hebben genoemd; zij hebben dit ech
ter wel gedaan. Bovendien hebben curatoren later de beslis
sing ten aanzien van deze curators-zoon in diens nadeel her
zien.
e. Het wantrouwen van curatoren in de leraren.
in punt wera meegedeeld, dat de curatoren, gezien de
weerstand, die zij ondervonden bij de leraren tegen hun aan
vankelijke beslissing, het voorgenomen herexamen voor Bruins
Jr. wijzigden in enige taken en daarmede diens bevordering
s^fe stelden, onafhankelijk van de houding van de leraren
bij het beoordelen van het herexamen. Het is begrijpelijk,
dat deze maatregel rector en leraren heeft gegriefd. Inge
volge artikel 21 der Verordening moest immers ook de bevor
dering na eventueel herexamen door curatoren geschieden, zo
dat curatoren ook in dat geval het laatste woord zouden heb
ben gehad. Zij geven in hun rapport toe, dat hun beleid op
"dit"
Bijlage tot het verslag der handelingen van de gemeenteraad
van Leeuwarden, 1949- BIJLAGE NO.216.
dit punt kan worden beschouwd als "een onjuist gebrek aan
vertrouwen in de leraren" en de commissie onderschrijft dit.
f. Het ontbreken van een goede verstandhouding.
De commissie heeft de indruk gekregen, dat er tussen het
curatorium enerzijds en rector en leraren anderzijds geen
hartelijke verstandhouding heeft bestaan. V/are dit wel het
geval geweest, dan zou het conflict zeker niet in de wereld
zijn gekomen. Thans is gebleken, dat partijen op vele pun
ten volkomen langs elkander heen redeneren, elkanders wijze
van redeneren niet verstaan en elkander niet kunnen begrij
pen.
Hoe een dergelijke toestand is ontstaan, is aan de com
missie niet duidelijk geworden. Voor een deel is het ont
breken van een hartelijke verstandhouding te verklaren door
het feit, dat rector en curatoren blijkbaar elkaar ten enen
male niet verstaan. Ook de oorzaak hiervan is de commissie
niet duidelijk geworden. Wellicht ware een meer rechtstreeks
contact tussen de curatoren en de leraren-vergadering bevor
derlijk voor een betere verstandhouding en beter wederzijds
begrip. Indien dit toegepast ware in de bevorderingsproce
dure, zou het conflict wellicht niet de thans bekende scher
pe vorm hebben aangenomen. Indien bij voorbeeld - hetgeen
op een aantal andere gymnasia gebruikelijk is - de curatoren
bij het opstellen van het advies in zake bevordering op de
leraarsvergadering aanwezig zouden zijn, zouden hun argumen
ten terstond in de discussie worden ingedragen en tot het
eindresultaat bijdragen, zonder dat een prestigekwestie zou
behoeven te ontstaan. Weliswaar schrijft de verordening een
dergelijke procedure niet voor en daarom kan hierover het
curatorium geen verwijt worden gemaakt, doch bij een ruime
opvatting van de Verordening zou deze procedure wel kunnen
zijn toegepast.
Verder zijn curatoren in een aantal detailpunten minder
tactisch opgetreden of hebben zij minder tactisch gereageerd
op ontactische gedragingen van de leraren. De commissie be
doelt hiermede de houding van curatoren bij diverse bespre
kingen, bij het weglopen van enkele leraren van de promotie-
vergadering en in de briefwisseling tussen hen en de leraren.
Hoewel de in deze onderdelen door curatoren aangenomen hou
ding wellicht formeel te verdedigen is, komt zij boven een
formeel criterium niet uit en bevat zij niet die positieve
elementen, welke een tactvolle houding kenmerken.
De commissie betreurt een en ander, maar onthoudt zich
op dit punt verder van een beoordeling.
18. Curator Bruins
Verwijzende naar punt 17 a, keurt de commissie de houding
van curator Bruins af. Hij had zich van beraadslaging over
zijn zoon en de gehele vijfde klasse behoren te onthouden.
Ook indien hem zulks niet verzocht is door zijn mede-curato
ren, had hij eigener beweging zich moeten onthouden. Hij
heeft van zijn hoedanigheid als curator gebruik gemaakt om
voor zijn zoon een voordeliger judicium te verkrijgen dan
deze achteraf bleek te verdienen. Hij heeft aan zijn mede-
curatoren een minder juiste feitelijke mededeling gedaan
over de activiteit van zijn zoon. Dit alles is te beschouwen
als een ernstige tekortkoming wat betreft het inzicht in de
functie van een curator, ook al neemt men in aanmerking de
belangen, die op het spel stonden voor zijn zoon.
"19."