XIV.
HOOFDSTUK XIV.
Verrekeningen.
572 Uitgaven, welke met verrekening van inkomsten, vermeld onder volgnummer 343 en
volgnummer 345 over de hoofdstukken (paragrafen) of posten van de gewone dienst of
over de posten van de kapitaaldienst moeten worden verdeeld, te weten:
A. Personeelsuitgaven.
(sociale voorzieningen)
a. bijdragen voor eigen-, weduwen- en wezenpensioen, ingevolge art. 36 der pensioenwet
1922 Stblno. 240)685.968,—
Aan het algemeen burgerlijk pensioenfonds moer jaarlijks worden voldaan:
a. voor het ambtenarenpensioen 10 en
b. voor het weduwen- en wezenpensioen 6,1
van de gezamenlijke pensioensgrondslagen van de op 1 Januari in dienst zijnde ambte
naren.
De raming is geschied naar de laatst bekende totaalsom der pensioensgrondslagen.
Voor de onderwijzers bij het openbaar lager, het voortgezet en het uitgebreid lager
onderwijs, wier wedden door het rijk aan de gemeente worden vergoed, is de gemeente
geen pensioensbijdragen verschuldigd. Wel moet zij haar tussenkomst verlenen tot
inhouding van het verhaal van pensioensbijdragen op de wedden van deze ambtenaren
en het ingehouden bedrag jaarlijks in 's rijks kas storten.
In deze raming is hiervoor begrepen: hoofdstuk VIII 2 ƒ34.000,
VIII 2A - 5.900,—
VIII 4 - 9.450,—
ƒ49.350,—
In ontvangst is een zelfde bedrag geraamd wegens verhaal van deze bijdragen.
b. bijdragen voor inkoop van pensioen, ingevolge de artt. 40, 42a, en 133 der pensioenwet
1922 {Stbl. no. 240)- 22.040,
Krachtens art. 42 van de pensioenwet 1922 moeten de voor inkoop van diensttijd
vastgestelde bijdragen worden voldaan uiterlijk op 31 December van het jaar, waarin
de beschikking van de pensioenraad is genomen.
c. bijdragen voor inkoop van pensioen, ingevolge de artt. 43 en 63 der pensioenwet voor
de gemeenteambtenaren 1913, juncto art. IJ3 Illc der pensioenwet 1922 {Stbl. no. 240) - 880,—
Artikel 173 IIIc der pensioenwet 1922 laat de artikelen 43 en 63 der vervallen
pensioenwet voor de gemeente-ambtenaren 1913 van kracht blijven ten opzichte van de
bijdragen voor inkoop van diensttijd voor pensioen van de op 1 Juli 1922 reeds gedeel
telijk op de voet dier bepalingen ingekochte diensten.
Genoemd artikel 43 bepaalt de te betalen bijdrage voor inkoop van tijdelijke diensttijd
onder de werking van de wet van 1913. Over het dienstjaar 1952 is zodanige bijdrage
niet verschuldigd.
De bijdrage, bedoeld in artikel 63, betreft de inkoop van diensttijd voor 1 October
1913 en wordt betaald in 40 annuïteiten, berekend naar een rentevoet van 3l/2 ten
honderd, te storten op 31 December. Deze annuïteiten, bedragende 875,66 (afgerond
op ƒ880,lopen tot en met 1954.
Transporteren708.888,
160
XIV.
per transport708.888,
d. pensioenen, pensioenvervangende uitkeringen en bijslagen op pensioen- 6.649,
Pensioen van een weduwe van een overleden wet
houder (wed. O. F. de Vries) 810,
toeslag- 202,50
bijzondere toeslag- 250,
rond 1.263,
Pensioen van een oud-wethouder (J. de Boer) 1.900,
toeslag- 475,
bijzondere toeslag- 350,
2.725,—
Pensioen van een oud-wethouder (P. F. Westra).1.600,
toeslag- 303,
bijzondere toeslag- 350,
2.253,—
6.241,—
Bovengenoemde bedragen zijn toegekend ingevolge de bepalingen der
verordening, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 18 November 1930, gewijzigd
bij raadsbesluit d.d. 24 September 1936 (gemeenteblad 1936, no. 37).
Pensioen van een oud-schoolschoonmaakster (wed.
E. Haven-Zwolsman)66,
toeslag- 66,
bijzondere toeslag- 61,88
rond 194,
Dit pensioen wordt verhoogd met een gratificatie van 27,
toeslag- 27,
bijzondere toeslag- 25,32
rond - 80,
Verhoging van pensioen, ingevolge de wet van 29
Mei 1920 (staatsblad no. 283), van een oud-agent-
van politie (R. Bakker)67,
toeslag- 67,—
bijzondere toeslag-
-I2Z - 408,—
6.649,—
Deze gratificatiën en verhoging van pensioen zijn toegekend ingevolge raadsbesluiten
d.d. 22 October 1918, 22 29 December 1919 en 27 December 1920 (gewijzigd 13 April
1926) in verband met de wet van 29 Mei 1920 (staatsblad no. 283), tot verhoging van
rijkspensioenen.
De ramingen voor bovengenoemde pensioenen, gratificatiën en verhoging van
pensioen zijn verhoogd overeenkomstig de bepalingen van de wet van 5 November
1948 tot verhoging van pensioenen met een toeslag (staatsblad no. I 498) en de wet
van 16 Augustus 1951 (staatsblad 110. 389) tot wijziging van de wet van 9 November
1950 (staatsblad no. K 502) tot verhoging van pensioenen met een bijzondere toeslag.
wachtgelden -
wachtgeld van een oud-secretaris (Mr. E. Schotman) (tot 23 Aug. 1958) 6.788,
oud-agent van politie (Th. Bloemsma) (tot 28 Mei 1953) - 2.324,
oud-onderwijzer (R. de Jong) (tot 14 April 1955); wacht
geld 2.859,—, te verminderen met een korting tengevolge van genoten
inkomsten 2.924,-
wachtgeld van een oud-ambtenaar der voormalige gemeente Leeuwardera-
deel (J. L. Sas) - 2.768,—
wachtgeld van een oud-wethouder (D. Witteveen) (tot 11 October 1954)- 3.751,
15.631,-
15.631,-
transporteren731.168,-
161