goeding, berekend naar het verschil tussen het eigen salaris en het salaris, dat hij zou genieten bij bevordering tot het ambt, waarin hij vervangt. 5. De ambtenaar, die andere dan de in lid 2 bedoelde werk zaamheden verricht en die is aangewezen om een hoger bezoldigd I ambtenaar volledig te vervangen, ontvangt, behoudens het be paalde in de volgende zin, voor iedere volle dag, dat deze ver- I vanging duurt, een tijdelijke vergoeding, ten bedrage van 1/3Oste van het verschil tussen het minimum van het aan het eigen ambt verbonden salaris per maand en dat van het salaris, I verbonden aan het ambt, waarin hij vervangt. De som van het sa laris en de vergoeding mag niet uitgaan boven het maximumsala- ris, verbonden aan het ambt, waarin wordt vervangen. 4. Voor een ambtenaar, die wordt aangewezen om een ambtenaar I in continu- of daarmede door Burgemeester en Wethouders gelijk I te stellen arbeid te vervangen, worden - tenzij voor de ambte- I naar krachtens zijn aanstelling een bijzondere regeling geldt - I onverminderd het bepaalde in het derde lidgedurende de eerste I drie dagen en gedurende de eerste Zondag der vervanging, de uren van vervanging, vallende buiten de voor zijn ambt gelden- I de dienstrooster, beschouwd als uren, waarop overwerk wordt ver-I richt; vervangt een ambtenaar achtereenvolgens en ononderbrokenI verschillende ambtenaren, dan geldt dit als één geval van ver- I vanging. Artikel 19. 1. Indien het dienstbelang het onvermijdelijk maakt, dat aan I een ambtenaar werk wordt opgedragen buiten de bij regeling of I rooster voor hem vastgestelde werktijden, wordt hem daarvoor op de voet van de leden 2, 3 en 4 een vergoeding toegekend, oe- halve indien dit werk geen regelmatig karakter draagt en gedu- I rende korter dan een half uur aansluitend op de normale werk tijd wordt verricht. 2. De vergoeding voor overwerk, als bedoeld in lid 1, bestaat I uit extra verlof gelijk aan de duur in volle uren van het over- I werk, onder toekenning, bij wijze van tijdelijke toelage, van een beloning in geld, welke voor de daarvoor in aanmerking ko- I mende uren wordt berekend naar de in het vierde lid aangegeven I percentages. 3. Het extra verlof, bedoeld in lid 2, wordt ter beoordeling I van het hoofd van dienst verleend in dezelfde week, waarin het I overwerk is verricht, alsmede in de daarop volgende twee ka- lenderweken, of toegezegd tegen een bepaald voor de dienst ge- I schikt tijdstip, gelegen binnen 6 weken na eerstgenoemde Ka- I lenderweek. Voor zover de belangen van do dienst en die van de I andere ambtenaren dit toelaten, wordt bij de keuze van de uren I zoveel mogelijk rekening gehouden met de wensen van de ambte- naar. I 4* Is het verlenen van extra verlof, naar het oordeel van ne hoofd van dienst, niet mogelijk, dan bestaat de vergoeding ge- I heel uit een beloning in geld. Deze wordt toegekend bij van tijdelijke toelage en bedraagt per uur l/195ste van heb a 1 laris per maand vermeerderd met 25 voor dienst tussen 0 uur en 22 uur; met 50 voor nachtdienst van 22 uur tot 6 uur en met 100 voor dienst op een dienstvrije dag, op een feestdag als bedoeld in artikel 24, vierde lid, en tussen Zondag 6 uur en Maandag 6 uur. I 5« Geen vergoeding voor overwerk ingevolge de voorgaande j den wordt genoten door ambtenaren, die met de leiding van ec.i dienstvak of een onderdeel daarvan zijn belast, of die nieu on-6 I onder leiding overwerk verrichten. Aan deze ambtenaren kan bij wijze van tijdelijke toelage een door Burgemeester en Wethou ders vast te stellen vergoeding worden toegekend. 6. Ten aanzien van ambtenaren, voor wie in verband met de aard hunner werkzaamheden bijzondere werktijdregelingen gelden, stel len Burgemeester en Wethouders afzonderlijke regelen vast voor het toekennen van overwerkvergoeding. 7. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd ten aanzien van werkzaamheden, welke in verband met hun omvang en hun aard door ambtenaren van verschillende rang op gelijke voet worden uitge voerd, te bepalen dat daarvoor indien die werkzaamheden buiten de vastgestelde werktijden worden verricht, één voor alle daar bij betrokken ambtenaren gelijke, naar billijkheid vast te stel len vergoeding per uur zal worden genoten. Artikel 2 0. 1. De ambtenaar, die als militair ingevolge een uit de wet of uit een verbintenis voortvloeiende verplichting in werkelijke .dienst is, wordt geacht in zijn burgerlijke betrekking met ver lof te zijn. Hij behoudt over de tijd van deze dienst het genot van de aan zijn ambt verbonden bezoldiging, voor zover hij krach tens de artikelen 21 en 22 daarop aanspraak kan maken, dan wel voor zover die werkelijke dienst wordt vervuld gedurende het aan 'nem verleende vacantieverlof 2. In alle andere gevallen wordt hem de bezoldiging over de tijd van het verblijf in werkelijke dienst niet uitbetaald, met dien verstande evenwel, dat de ambtenaar, die ter vervulling van zijn dienstplicht voor eerste oefening onder de wapenen moet ver blijven, gedurende de daarvoor vastgestelde tijd een zodanig deel zijner bezoldiging geniet als door hem verschuldigd is wegens ver haal van pensioensbijdragen. Artikel 21. 1. De ambtenaar, die voor herhalingsoefeningen in werkelijke dienst is, behoudt over de tijd van deze dienst het volle genot van de aan zijn ambt verbonden bezoldiging. 2. Als herhalingsoefening wordt beschouwd de dienst, die voor de toepassing van het Algemeen Rijksambtenarenreglement als zo danig wordt aangemerkt. 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt met herhalings oefeningen gelijkgesteld de werkelijke dienst, vervuld krachtens: a. artikel 5, vijfde lid, onder a, der Wet voor het Reserveperso neel der landmacht 1905 (zoals die sedert is gewijzigd), voor zoveel ziekte betreft; 1;- artikel 34, eerste lid, onder a, der Dienstplichtwet, of ar tikel 5, onder 3°., sub a, der Wet voor de Koninklijke I'arine- reserve 1924 (Staatsblad no. 369)indien het niet tijdig be reiken van de vereiste graad van geoefendheid het gevolg is van z ie kte c' artikel 34, eerste lid, onder c, der Dienstplichtwet, artikel 5, vijfde lid, onder b, der Wet voor het Reservepersoneel der landmacht 1905 (zoals die sedert is gewijzigd), of artikel 5, onder 3°., sub c, der Wet voor de Koninklijke Marine-reserve 1924 (Staatsblad no. 369), voor zover betreft de tijd, door gebracht tot het ondergaan van het daarbedoelde onderzoek, indien dat onderzoek geen krijgstuchtelijke straf of veroor- delend vonnis ten gevolge heeft; artikel 34, eerste lid, onder e en fder Dienstplichtwet,ar tikel 5, vijfde lid, onder c en d, achtste en negende lid, der Wet voor het Reservepersoneel der landmacht 1905 (zoals "die"

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1952 | | pagina 552