In de memorie van antwoord op het voorlopig verslag van hoofdstuk V begroting 1953 deelt de Minister van Binnenlandse Zaken mede, "dat onder dagtekening van 12 September j.l. een voorstel van de Commissie-Oud is ontvangen, dat een nieuwe verlenging van de noodregeling voor de gemeente-financien met drie jaren behelst, met dien verstande echter, dat de voorge stelde regeling in formeel en materieel opzicht afwijkt van haar voorgangster. Volgens bedoeld voorstel worden n.1. de thans bestaande uitkeringen uit het gemeentefonds tot één uitkering samengevoegd en wordt voor een aantal gemeenten een gunstiger perspectief geopend door het opnemen van een minimum uitkering per inwoner, waardoor voornamelijk voor kleinere gemeenten de financiële mogelijkheden worden vergroot. Daarnaast bevat het voorstel een voorlopige voorziening in het verlies van de on dernemingsbelasting, hetgeen ten dele zal geschieden door de hoofdsommen van de grondbelasting en van de personele belasting naar de gemeente over te hevelen. Alvohens omtrent de hoogte van het uitkeringspercentage voor 1953 een uitspraak kan worden gedaan", aldus de Minister, "dient de totstandkoming van de nieuwe regeling voor 1953 en volgende jaren te worden afgewacht, daar deze waarschijnlijk enige verschuiving in de verdeling van de middelen van het gemeentefonds tussen de gemeenten onderling zal teweegbrengen.". Uiteraard wachten wij met belangstelling de volledige pu blicatie van de voorstellen van de Commissie-Oud af. Gelet op hetgeen wij tot op heden met betrekking tot de nieuwe regeling van de financié'le verhouding hebben vernomen, valt niet te verwachten, dat belangrijk hogere uitkeringen uit het gemeentefonds in de gemeentekas zullen vloeien, tenzij de procentuele toeslag op de uitkeringen voor 1953 en volgende ja ren wordt verhoogd. Zoals de Minister mededeelt, laten de midde len van het fonds dit laatste wel toe. Dat het noodzakelijk is ruimere middelen ter beschikking van de gemeente te stellen, opdat het begrotingstekort kan wor den gedekt en het bestaande voorzieningspeil niet alleen kan wor den gehandhaafd, doch daar, waar dit nodig mocht zijn, bij de dringende behoefte kan worden aangepast, behoeven wij U zeker niet uiteen te zetten. Wij zijn dan ook van oordeel, dat een dringend beroep moet worden gedaan op Gedeputeerde Staten dezer provincie om de Minis ters van Binnenlandse Zaken en van Financiën voor te stellen, de aan onze gemeente toegekende bijzondere uitkering te verhogen. De stijgende werkloosheid in onze gemeente, duidelijk blij kende uit de op bijgevoegde staat (bijlage I) vermelde cijfers, heeft Uw Raad in 1952 genoopt grote credieten uit te trekken voor de uitvoering van werkverruimingsobjecten. Reeds enkele jaren geleden, en wel in 1949, werd met de uitvoering van een groot werkverruimingsobject, te weten het jachthaven- en sport veldencomplex, een aanvang gemaakt. Indien al deze werken ge heel ten laste van de gewone middelen der begroting zullen wor den gedekt, brengt dit voor de eerstkomende jaren een jaarlijk se last mede van ruim f. 250.000, De Regering heeft blijkens de millioenennota 1953 het zwaartepunt van het beleid verschoven van een stringente be perking van de overheidsinvesteringen naar een streven de werk gelegenheid op een redelijk peil te handhaven. Niet alleen zijn grote credieten bij de Staten-Generaal aangevraagd voor het voeren van een goede werkgelegenheidspolitiek, doch ook zijn voor dit doel in ruimere mate gelden uitgetrokken voor het onderhoud aan rijksgebouwen, nu tengevolge van de noodzake lijke bezuiniging in voorgaande jaren ter zake een achterstand is ontstaan. "Wij" Gedurende het laatste jaar heeft aan de financiering van kapitaalswerken het beginsel ten grondslag gelegen, dat midde len op lange termijn aanwezig moeten zijn voordat met de uitvoe ring der werken kan worden aangevangen. Ondanks het feit, dat momenteel op vrij ruime schaal leningen op de kapitaalmarkt kun nen worden opgenomen, is deze regeling nog steeds van toepassing. Blijkens de memorie van antwoord op het voorlopig verslag van de Tweede Kamer betreffende hoofdstuk I van de Rijksbegroting voor 1953 is de Minister van Financiën van oordeel, dat de finan cieringsmoeilijkheden nog niet tot het verleden behoren, aangezien "het" wij zien helaas geen mogelijkheid het noodzakelijke onder houd aan de gemeentegebouwen e.d. in 1953 geheel te doen uit voeren. Teneinde het ongedekte begrotingstekort zo laag moge lijk te houden, konden wij verschillende noodzakelijke onder houdswerken, zoals die in schoolgebouwen, niet in de begroting opnemen en andere, zoals onderhoud van straten en wegen, slechts tot lagere bedragen uittrekken dan door de technische dienst werd voorgesteld. Het beschikbaar stellen van ruimere middelen voor het uitvoeren van onderhoudswerken, van grote betekenis voor de werkgelegenheid in onze gemeente, is derhalve niet mogelijk. Het is reeds onmoge lijk de jaarlijkse lasten van de grote werkverruimingsobjecten uit de gewone inkomsten te dekken. Indien hier ter stede de werkloosheid effectief zal worden be streden - en wij zullen gaarne al het mogelijke in het werk stel len hiertoe te geraken -, dient het Rijk financiële steun te ver lenen. De lagere organen, die niet over eigen heffingen van enige omvang de beschikking hebben, kunnen deze voor de volksgemeen schap zo belangrijke taak slechts verrichten, indien van Rijkswege de hiertoe nodige middelen beschikbaar werden gesteld. Het geraamde tekort op de primitieve begroting 1952 ten be drage van f. 661.000,- is gedekt door te beschikken over de sal- di-reserves van voorgaande jaren. Y.'ij hebben U voorgesteld hier toe te besluiten, aangezien het hier betrof het laatste jaar, waarop de voor 1951 en 1952 verlengde financiële verhouding be trekking had en verwacht mocht worden, dat de voer 1953 en volgen de jaren te treffen, meer duurzame regeling rekening zou houden met de noodzakelijke behoeften der gemeenten. Nu het de bedoeling is de nieuwe regeling van de financiële verhouding, die, zoals reeds is opgemerkt, practisch wel niet tot betere financiële uit komsten voor onze gemeente zal leiden dan de thans nog van kracht zijnde regeling, te doen gelden voor de jaren 1953, 1954 en 1955 en de beschikbare reserves - eind 1952 naar raming groot rond f. 850.000,-- - absoluut onvoldoende zijn om de gewone dienst voor de kemende jaren sluitend te maken, menen wij ter dekking van het tekort voor 1953 verhoging van de bijzondere uitkering uit het gemeentefonds te moeten bepleiten. Afgezien van het feit, dat de beschikbare saldi-reserves voor genoemd doel onvoldoende zijn, menen wij te moeten opmer ken, dat, nu momenteel nog in ruime mate belastingopbrengsten in 's Rijks kas vloeien en dientengevolge ook het gemeentefonds behoorlijk van middelen wordt voorzien, het onjuist moet warden geacht thans reeds geheel over de bij de gemeente aanwezige re serves te beschikken. Deze toch dienen onzes inziens eerst voor dekking van gewone uitgaven te worden aangewend, indien zich bijzondere omstandigheden voordoen, b.v. op economisch terrein, tengevolge waarvan de inkomsten van de overheid in sterke mate verminderen. Vlottende schuld.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1952 | | pagina 686