VIII 2.
HOOFDSTUK VIII.
Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen.
2. Openbaar gewoon lager onderwijs.
137 Schoolgelden
Begroting
1948 25.000,
1949 - 30.000,
1950 - 40.000,
1951 - 48.000,
1952 - 51.000,
Op deze post moet worden verantwoord:
onder a (betreffende het in het dienstjaar aanvangende schoolgeldjaar) zoveel twaalfde
gedeelten van het kohierbedrag (de kohierbedragen) als het aantal in het dienstjaar vallende
maanden bedraagt van het schoolgeldjaar, dat in dat dienstjaar aanvangt;
onder b (betreffende het in het dienstjaar eindigende schoolgeldjaar) het verschil tussen
de totale opbrengst van het schoolgeldjaar en het op het vorige dienstjaar onder a ver
antwoorde bedrag, dit laatste eventueel verminderd met de overboeking, bedoeld in het
tweede lid van art. 11 van de rekeningsvoorschriften 1931.
Dit tweede lid luidt: „Voor zover gedurende het kalenderjaar ter zake van een in dat
jaar aangevangen schoolgeldjaar meer schoolgeld wordt ontvangen dan ingevolge het
bepaalde in het vorig lid onder a mag worden verantwoord, mag dit meerdere eveneens
onder a worden opgenomen, doch behoort dit voor de sluiting van het dienstjaar naar
de volgende dienst te worden overgeboekt."
Voor 1952 behoort onder a van dit volgnummer te worden geraamd 4 12 gedeelte van
het kohierbedrag voor het schoolgeldjaar 1952 "53 en onder b 8/12 gedeelte van het kohier
bedrag voor het schoolgeldjaar 1951/1952.
De aanslagregeling, afhankelijk van de door de rijksbelastingsdienst te verstrekken
gegevens, is gedurende de laatste jaren ten zeerste vertraagd. Een nauwkeurige raming van
de schoolgelden voor de schoolgeldjaren 1951 '52 en 1952 '53 is dan ook niet mogelijk.
Gelet op de opbrengst over 1948//49 wordt het schoolgeld voor het openbaar gewoon
lager onderwijs voor 1951/'52, zowel als voor 1952 "53, geraamd op ƒ51.000,
139 Vergoeding van het rijk krachtens art. gf> der lager-onderwijswet 1920
Begroting
1948 480.488,—
1949 - 497.074,—
1950 - 548.012,—
1951 - 586.274,—
1952 - 666.300,—
Krachtens art. 56 van de lager-onderwijswet 1920 vergoedt het rijk de jaarwedden van de
vaste en van de tijdelijke onderwijzers. In de loop van het jaar wordt deze vergoeding bij
voorschot uitgekeerd naar het bedrag der jaarwedden van de op 1 Januari in dienst zijnde
vaste leerkrachten. Na afloop van het kalenderjaar heeft de afrekening plaats.
Aangezien de gemeente recht heeft op de bij volgnummer 222 geraamde vergoeding van
ƒ646.306,resp. 20.000,wordt op dit volgnummer 666.306,of rond ƒ666.300,
geraamd.
Rekening
1948 40.377,56
1949 - 42.000,-
1950 - 40.000,-
Rekening
1948 506.380,
1949 - 543.650,
1950 - 596.120,-
24
VIII 2
141 Ontvangst wegens over een vorige dienst te weinig genoten vergoeding van het rijk krach
tens artikel 56 der lager-onderwijswet 1920 Begroting Rekening
1948 20.000,— 1948 - 22.517,55
1949 - 45.103,— 1949 - 34.771,60
1950 - 36.000,— 1950 - 109,35
1951 - memorie
1952 - memorie
Zie de toelichting bij volgno. 139.
Indien voor de sluiting van de dienst de afrekening niet heeft plaats gehad, zal de even
tueel nog te ontvangen vergoeding over een vorige dienst op dit volgnummer worden ver
antwoord.
Zie ook volgno. 248.
143 Bijdragen van andere gemeenten of van het rijk ingevolge titel Va der lager-onderwijswet
Begroting Rekening
1950 400,— 1949
1951 - 2.294,— 1950 - 2.511,—
1952 - 2.960,—
Op grond van titel Va der lager-onderwijswet 1920 zijn de gemeenten, waar de leerlingen
van een lagere school op 16 Januari van het betrokken jaar in het bevolkingsregister staan
ingeschreven, aan de gemeente, waar de school is gevestigd, voor elke op die datum aan
een school ingeschreven leerling een bijdrage verschuldigd in de netto-kosten dier scholen,
te berekenen op de wijze in het bijdragenbesluit lager-onderwijswet 1920 bepaald, terwijl
in sommige gevallen het rijk die bijdrage is verschuldigd. Het bedrag der netto-kosten
van elke soort van onderwijs wordt door gedeputeerde staten vastgesteld voor een tijdvak
van drie jaren aan de hand van de door de schoolgemeente te verstrekken gegevens.
Voor het driejarig tijdvak 1952 t m 1954 wordt aan de hand van de opgezette kosten
berekeningen verwacht, dat gedeputeerde staten de door de buitengemeenten verschul
digde bijdragen per leerling zullen vaststellen voor het
gewoon lager onderwijs op 37,
voortgezet gewoon lager onderwijs op - 41,
uitgebreid lager onderwijs op - 46,
buitengewoon lager onderwijs op- 123,
Gelet op het aantal buitenleerlingen, dat in 1951 de openbare scholen voor gewoon
lager onderwijs in deze gemeente bezocht, kan op dit volgno. worden uitgetrokken 80 X
37,- is 2.960,—.
145 Terugontvangst van het rijk wegens over een vorige dienst te veel ingehouden of in rekening
gebrachte pensioensbijdragen der onderwijzers Begroting Rekening
1948 memorie 1948 421,24
1949 - memorie 1949 -
1950 - memorie 1950 - 16.085,09
1951 - memorie
1952 - memorie
Het is niet bekend of in 1952 restitutie zal plaats hebben.
147
7 erugontvangst huisvestingskosten
Begroting
1949 memorie
1950 - 596,25
1951 - 415,—
1952 - 1.560,—
Rekening
1948 185,12
1949 -
1950 -
In de openbare lagere scholen nos 8 en 24 worden enkele lokalen ten behoeve van de
hervormde kweekschool en het bijzonder kleuteronderwijs gebruikt. De vergoeding
voor huisvestingskosten is vastgesteld op ƒ5,per lokaal per week.
Aan de hervormde kweekschool zijn 4 lokalen van school 8 in gebruik gegeven (besluiten
25