eindigt, tenzij - voor zover het wachtgeld betreft - het ein digen van het wachtgeld onmiddellijk wordt gevolgd door het genot van pensioen uit hoofde van de betrekking, waaruit het wachtgeld wordt genoten; f. indien de betaling van de bijdrage overeenkomstig artikel lo, 2e lid, naar het oordeel van het bestuur niet regelmatig ge schiedt g. op het tijdstip, waarop aan een deelnemer alsnog door het ge meentebestuur" een ontheffing wordt verleend als bedoeld in artikel 1, d, le sub IV. Artikel 6. 1. Met het eindigen van het deelnemerschap gaan de daaraan verbon den aanspraken teniet. 2. Evenwel behoudt de deelnemer voor zich zelf, indien hij op dat tijdstip ziek is, of voor de op dat tijdstip ziek zijnde gezinsleden aanspraak op geldelijke uitkeringen, als bedoeld in artikel 2, voor de verdere duur der ziekte, doch niet lan ger dan twee maanden na het eindigen van het deelnemerschap. 3« Rechten en verplichtingen der deelnemers. Artikel 7- 1. De rechten en verplichtingen der deelnemers en de voorschrif ten met betrekking tot de uitkeringen en het beroep op een daartoe in te stellen commissie worden door het bestuur in een reglement vastgesteld. Dit reglement mag geen bepalingen bevatten, in strijd met deze regeling. 2. Vaststelling, wijziging of aanvulling van het reglement ge schiedt niet dan nadat daaromtrent centraal overleg is gevoerd overeenkomstig de bepalingen van de gemeenschappelijke rege ling in zake de behandeling van gemeentelijke personeelsaange legenheden. 3. De commissie van beroep, genoemd in het eerste lid, is een ad ministratieve commissie als bedoeld in artikel 3, lid 3 der Ambtenarenwet 1929; voorts behandelt deze commissie in enige aanleg en met uitsluiting van de burgerlijke rechter beroep ingesteld door deelnemers, die niet zijn ambtenaar in de zin dier wet. Hoofdstuk III. Van de geldmiddelen van het instituut. Artikel 8. De geldmiddelen van het instituut bestaan uit: a. de bijdrage der deelnemers; b. de bijdrage der gemeenten; c. de renten en andere opbrengsten van de bezittingen van het instituut d. de vrijwillige bijdragen, giften en onvoorziene ontvangsten. Artikel 9. De deelnemers van het instituut dragen een door het bestuur bij de vaststelling van de begroting voor alle deelnemers te bepalen gelijk percentage van hun bezoldiging bij. Voor de be rekening van deze bijdrage blijft buiten beschouwing hetgeen de bezoldiging meer bedraagt dan f. 10.000,--. Art10" Artikel 10. De bijdragen van de deelnemers worden overeenkomstig de in gevolge de gemeentelijke rechtstoestandregelingen gegeven voorschriften telkens voor een evenredig deel ingehouden bij iedere uitbetaling van salariswachtgeld of uitkering door de gemeente en maandelijks van gemeentewege in de kas van het instituut gestort. De pensioengenietenden storten rechtstreeks of door tussenkomst van de correspondenten, bedoeld in artikel 20, driemaande lijks bij ontvangst van hun pensioengelden hun bijdragen rechtstreeks in de kas van het instituut. 3. De gemeente verstrekt het bestuur alle inlichtingen, nodig voor de vaststelling der bijdragen. Artikel 11. 1. Elke gemeente stort maandelijks in de kas van het instituut een bedrag, gelijk aan het totale bedrag der in het eerste lid van het vorige artikel bedoelde bijdragen der deelnemers. 2. Bovendien stort de gemeente driemaandelijks in de kas van het instituut een bedrag, gelijk aan de storting, bedoeld in ar tikel 10, tweede lid, voor elke pensioengenietendedie na het verlaten van haar dienst deelnemer is gebleven. Artikel 12. 1. De som van de bijdrage der deelnemers en die der gemeenten zal met inbegrip van eventuele andere baten toereikend moe ten zijn tot dekking van alle lasten en tot vorming van een re s erve ka pitaal 2. Wanneer en zolang het reservekapitaal een vijfde gedeelte be draagt van de gemiddelde jaarlijkse lasten van het instituut over de laatste drie jaren, kan verdere vorming van reserve kapitaal achterwege blijven. 3. Ingeval, ondanks het bepaalde in het eerste lid, enige jaar rekening sluit met een tekort, wordt door elke gemeente tot dekking daarvan, voorzover het reservekapitaal daartoe niet toereikend is, in de kas van het instituut een evenredig be drag gestort, dat bepaald wordt in verhouding van de bijdrage dier gemeente tot het totaal der gemeentelijke bijdragen over dat jaar. Hoofdstuk IV. Beheer van het instituut. 1. Samenstelling van het bestuur. Artikel 13. 1. Het bestuur van het instituut bestaat uit elf leden. Het be stuur heeft zijn zetel te Leeuwarden. 2. Leden van het bestuur zijn: a. de leden van de colleges van burgemeester en wethouders der gemeenten,gekozen op de wijze, bedoeld in de artike len 14 tot en met 16; b. degenen, die zijn aangewezen door de hoofdbesturen van de algemene, landelijke organisaties van overheidsperso neel, bedoeld in artikel 17; c. de voorzitter, welke buiten de leden, bedoeld onder a en b, wordt benoemd door het bestuur van de afdeling Dries- land der Vereniging van Hederlandse Gemeenten. 3. Aan het bestuur wordt een secretaris toegevoegd, die door het bestuur wordt benoemd. "Art Ij"

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1953 | | pagina 164