De kosten van deze straataanleg worden geraamd op f. 558.500,
en die van de diepriolering op 242.000
f. 800.500,—
In deze kosten zijn de investeringen ten behoeve van energievoor
ziening niet begrepen. Binnen afzienbare tijd zullen hiervoor do
nodige voorstellen U bereiken.
Zoals wij in ons voorstel met betrekking tot de centrale
rioleringsplannen hebben medegedeeld, zal te zijner tijd bij be
grotingswijziging worden aangegeven, welke kosten van de diep
riolering die aanvankelijk in de bestratingscredieten zijn
opgenomen en derhalve ten laste van het gemeentelijk grondbedrijf
zijn gebracht- naar de algemene dienst der gemeente zullen moe
ten worden overgeheveld. In afwachting van deze overboeking
verdient het uit een practische overweging aanbeveling het hier
in vermelde bedrag van f. 800.500,voorlopig eveneens geheel
op de begroting van het gemeentelijk grondbedrijf uit te trekken.
Onder mededeling, dat de commissie voor openbare werken en
voor financiën hiermede kunnen instemmen, stellen wij U voor in
het oosten der stad bestratings- en rioleringswerken uit te voe
ren overeenkomstig de bij de stukken ter inzage gelegde plannen
en tekeningen en hiervoor op de begroting van het gemeentelijk
grondbedrijf een crediet van f., 800.500,uit te trekken.
De desbetreffende begrotingswijziging ligt bij de stukken voor
U ter inzage.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
A.A.M. van der Heulen, Burgemeester.
T. Bakker, Secretaris.
Verzonden 19 Februari 1953.
Plan tot het aanleggen van een centrale riolering.
Bijlage no. 3 6. Leeuwarden, 18 Februari 1953.
Aan de Gemeenteraad.
Zoals U bekend zal zijn, wordt in onze gemeente, overeenkom
stig de bepalingen van de Bouw verordeninghet afvalwater opge
vangen in tonnen, beerputten of septictanks. Het behoeft hier
geen betoog, dat het tonnenstelsel een volkomen verouderd systeem
is, dat in deze tijd niet meer aanvaard kan worden. Ook de afvoer
door middel van beerputten en septictanks voldoet niet meer aan de
eisen, die daaraan gesteld moeten worden en heeft vooral de laat
ste jaren tal van moeilijkheden opgeleverd en tot ernstige klach
ten aanleiding gegeven.
Bij de beerputten en septictanks wordt namelijk de overtolli
ge vloeistof, geïnfecteerd met rottingsproducten en ziektekiemen,
afgevoerd naar de riolering. Dit rioolwater komt uiteindelijk te
recht in de openbare wateren der gemeente. De zich in het riool
water bevindende stoffen onttrekken met betrekkelijk grote snel
heid zuurstof aan de omgeving, waardoor een daling van de zuur
stofconcentratie in de reinigingszone ontstaat. Op zich zelf be
hoeft dit nog geen bezwaren op te leveren, omdat zich doorgaans
in de open wateren voldoende bacteriën en andere lagere organis
men bevinden, die voor een natuurlijk reinigingsproces zorgdragen.
Dit proces kan echter alleen voortgang vinden, wanneer zich in het
water steeds voldoende aeroben, zuurstofminnende bacteriën, bevin
den om het reinigingsproces te verrichten. Deze bacteriën kunnen
evenwel alleen in het water leven, wanneer daarin voldoende zuur
stof aanwezig is. Hu trekt water zuurstof uit de lucht aan. Hoe
sterker de stroming in het water is, hoe meer zuurstof wordt opge
nomen en hoe groter derhalve het reinigend vermogen van het water
is. Wordt echter tengevolge van een of andere omstandigheid te wei
nig zuurstof aangetrokken of tengevolge van een te grote toevoer
van geconcentreerd afvalwater te veel zuurstof onttrokken, dan
sterven de aé'roben en gaat het reinigend vermogen van het water
verloren. Wij mogen U terzake verwijzen naar het uitvoerig rapport
van de directeur der gemeentewerken van 22 October 1952, no.3316,
dat wij bij de stukken voor U ter inzage hebben gelegd.
In vroeger jaren, toen het aantal inwoners van onze gemeente
aanmerkelijk kleiner was, bevatten de openbare wateren in onze ge
meente voldoende reinigend vermogen om het afvalwater^te zuiveren.
Tengevolge van de gestadige groei van de stad is de afvoer van het
rioolwater evenwel toegenomen en worden de openbare wateren te
zwaar belast. Hier komt nog bij, dat tengevolge van de aanleg van
het Van Harinxmakanaal de stroming in de stadsgrachten minder
sterk is geworden, waardoor het verontreinigde water langzamer
wordt afgevoerd. Het reinigend vermogen van het water in de kana
len en grachten, waarop de riolering loost, is de laatste jaren
dan ook aanzienlijk gedaald en onvoldoende geworden om het zuive
ringsproces te volvoeren. Uit verschillende feiten kan worden
afgeleid, dat het zuurstofgehalte van dit water sterk is gedaald.
De afvoer van geccncentreerd afvalwater gaat echter steeds doorhet
geen sterke vervuiling van de grachten en kanalen en een onaange
name geur tengevolge heeft. In Uw vergadering kwamen deze minder
aangename gevolgen reeds enkele malen ter sprake.
Het zal U op grond van het bovenstaande duidelijk zijn, dat
wij in de afgelopen jaren naar middelen hebben gezocht om de zui
vering van het afvalwater te bevorderen en de vervuiling van de