Artikel 17. Indien achteraf blijkt, dat de minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen een verlof tot afwezigheid met behoud van be zoldiging, hetwelk is verleend aan een onderwijzer, wiens jaar wedde of wedde het rijk vergoedt, niet goedkeurt, houden burge meester en wethouders de bezoldiging gedurende de dagen, waar op de onderwijzer afwezig is geweest, alsnog in. Artikel 18. Behoudens het bepaalde in artikel 20 dezer verordening bedraagt het salaris van de vakleerkrachten per jaar voor elk wekelijks lesuur van zestig minuten het aantal guldens, hetwelk voor het door hen te onderwijzen vak is vermeld in de kolommen 3 en 4 van de aan deze verordening toegevoegde staat. Artikel 19. Het salaris van de vakleerkrachten in de logopaedie aan de school voor buitengewoon lager onderwijs aan zwakzinnige kin deren is gelijk aan dat van de vakleerkrachten voor huishoud kunde, werkzaam aan een school voor voortgezet gewoon lager onderwijs. Artikel 20. Het salaris van de vakleerkrachten, die niet in het bezit zijn van de laagste bevoegdheid voor het vak, waarin zij les geven, bedraagt de in artikel 18 bedoelde beloning, verminderd met 15$ en afgerond naar boven op een volle gulden, Artikel 21. 1. Als diensttijd voor periodieke verhoging komt in aanmerking: a. de tijd als leerkracht in het betreffende vak doorgebracht aan een inrichting van lager-, middelbaar-, voorbereidend hoger- of nijverheidsonderwijs; b. de tijd, bedoeld bij artikel 1, paragraaf 1, hoofdstuk V van bijlage G van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijks ambtenaren 1948. 2. Be toekenning van periodieke verhogingen geschiedt door burgemeester en wethouders. 3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een periodieke ver hoging niet toe te kennen, indien de leerkracht, die voor verhoging in aanmerking komt, geen voldoende blijken van ge schiktheid, ijver of toewijding mocht hebben gegeven. Van het niet toekennen van een verhoging doen zij schriftelijk mededeling aan de belanghebbende. 4. Behoudens toepassing van het derde lid gaat elke verhoging in met de eerste dag der maand, waarin de diensttijd is vol bracht of de bevoegdheid is verkregen. Artikel 22. 1. Het aantal lesuren, hetwelk voor de berekening van het sala ris van een vast aangestelde vakonderwijzer in aanmerking komt, daalt - tenzij met zijn toestemming - niet beneden het hoogste minimum aantal lesuren, door hem gegeven in enig, vier achtereenvolgende, na 1 september 1949 vallende, school jaren omvattend, tijdvak van zijn diensttijd bij de soort van onderwijs, waarvoor het salaris wordt berekend, met dien verstande, dat, indien hij gedurende enig volgend tijdvak van vier achtereenvolgende schooljaren minder dan drie-vier de gedeelte van dit aantal lesuren heeft gegeven, zijn salaris "met" met ingang van het daaropvolgende schooljaar wordt berekend naar het aantal lesuren, gelijk aan vier-derde maal het werke lijk gegeven aantal lesuren per week - zo nodig tot het naast liggend gehele getal naar boven afgerond -, doch naar ten hoogste zijn aanvankelijk verworven hoogste minimum aantal lesuren. 2. Deze, in het vorige lid gegeven, garantie ontheft de leerkracht niet van de verplichting om het uit dien hoofde vergoede aan tal lesuren te geven, indien burgemeester en wethouders hem hiermede nader belasten. 3. Indien een leerkracht na het ontstaan van de in het eerste lid van dit artikel omschreven garantie uit een nevenbetrekking inkomsten verkrijgt of uit een vóór dit tijdstip aanvaarde be trekking een hoger salaris gaat genieten, zal zijn gegarandeerd salaris een dienovereenkomstige vermindering ondergaan. 4. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien de belangen van het onderwijs naar hun oordeel zulks vorderen, een regeling te treffen, welke afwijkt van hetgeen in de vorige leden van dit artikel is bepaald. Artikel 23. Burgemeester en wethouders wijzen aan iedere vakleerkracht de school of scholen aan, waaraan hij krachtens zijn benoeming werk zaam zal worden gesteld, bepalen het aantal aan elke school door ieder te geven wekelijkse lesuren en stellen, met inachtneming van het bepaalde in deze verordening, de jaarwedde vast. Artikel 24. 1. De uitbetaling der salarissen van de vaste leerkrachten ge schiedt vóór of op de laatste schooldag van elke maand. 2. Ten aanzien van de tijdelijke leerkrachten heeft de uitbe taling zo spoedig mogelijk plaats, doch uiterlijk op de 20ste van de maand, onmiddellijk volgende op die, waarin de dienst is verricht. Artikel 25. Bij elke uitbetaling van salaris ontvangt de onderwijzer een duidelijke specificatie van de berekening van het netto uit te betalen bedrag. Artikel 26. 1. Bij vermindering van het aantal onderwijzers komen voor ont slag achtereenvolgens in aanmerking: a. zij, die zulks wensen; b. zij, die het kleinste aantal werkelijke dienstjaren bij het onderwijs hebben, tenzij de overige leerkrachten niet over de voor het onderwijs vereiste bevoegdheden beschikken. 2. Wanneer het onderwijsbelang zulks vordert of wanneer de om standigheden afwijking rechtvaardigen, kan van het bepaalde in het eerste lid worden afgeweken. Artikel 27. 1. De onderwijzer is verplicht te wonen in de gemeente; hem kan door burgemeester en wethouders de verplichting worden opge legd, in een bepaald deel van de gemeente te wonen. 2. Echter kunnen burgemeester en wethouders hem van een verplich ting ingevolge het eerste lid van dit artikel ontheffing ver lenen. Zij kunnen een verleende ontheffing, met inachtneming "van"

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1955 | | pagina 318