van redelijke overgangsbepalingen intrekken, wanneer het onder-
wijsbelang dit vordert. Recht op vergoeding van kosten we
gens verhuizing bestaat in dit geval niet, tenzij de ont
heffing ter zake van woningnood is verleend.
Artikel 28.
1. De onderwijzer is verplicht, indien hem door burgemeester
en wethouders een ambts- of dienstwoning ter bewoning is
aangewezen, deze te betrekken en zich ter zake van de be
woning en het gebruik te gedragen naar de voorschriften,
welke daaromtrent zijn gesteld.
2. Hij draagt de onderhoudskosten, welke volgens de wet en het
plaatselijk gebruik gemeenlijk voor rekening van de huurder
zijn, tenzij ter zake een afwijkende regeling is vastgesteld,
3. De onderwijzer, die een ambts- of dienstwoning bewoont, ont
houdt zich van het uitsteken of hijsen van andere dan nati
onale of oranje vlaggen; ook uit het uiterlijk aanzien van
de ambts- of dienstwoning of van het daarbij behorende erf
mag niet blijken van de politieke gezindheid van de onder
wijzer of zijn huisgenoten, met dien verstande, dat het op
hangen van biljetten achter de ramen van de woning geoor
loofd is
Artikel 29.
1. Aan de onderwijzer, die in het belang van de dienst ver
plicht wordt te verhuizen, verlenen burgemeester en wet
houders een door hen vast te stellen vergoeding.
2. Deze vergoeding wordt bepaald naar gelang van de ter zake
gemaakte kosten en geleden schade. Zij wordt beperkt tot
hetgeen werkelijk, met inachtneming van redelijke zuinig
heid, moest worden uitgegeven en kan een bedrag van 10#
van het salaris niet overschrijden.
3. Geen vergoeding van verhuiskosten wordt toegekend, indien
de onderwijzer door zijn gedrag of nalatigheid de verhuizing
in het belang van de dienst noodzakelijk heeft gemaakt.
Artikel 30.
1. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de onderwijzer
ontvangt zijn weduwe een bedrag, gelijkstaande met de bezol
diging van de overledene over een tijdvak van drie maanden.
Iaat de overledene geen weduwe na, dan geschiedt de uitkering
ten behoeve van de minderjarige wettige, erkende natuurlijke
en pleegkinderen van de onderwijzer. Ontbreken ook zodanige
kinderen, dan geschiedt de uitkering, indien de overledene
kostwinner was van ouders, broeders, zusters of meerderjarige
kinderen, ten behoeve van deze betrekkingen.
2. In geval het overlijden een tijdelijk onderwijzer betreft met
een diensttijd van minder dan een jaar, die geen kostwinner
is, bedraagt de uitkering in afwijking van het bepaalde in
het vorige lid 1/52 van de bezoldiging, over een jaar bere
kend, voor elke volle maand, die de ambtenaar in dienst der
gemeente heeft doorgebracht, met een minimum van 4/52 van die
bezoldiging.
3. Indiende overleden onderwijzer geen betrekkingen, als be
doeld in het eerste lid, nalaat, kunnen burgemeester en wet
houders het daar bedoelde bedrag geheel of ten dele uitkeren
voor de betaling van de kosten dor laatste ziekte en der be
grafenis, zo de nalatenschap van de overledene voor de beta
ling dier kosten ontoereikend is.
"Artikel 31."
Artikel 31.
1. Gedurende de maand van het overlijden en de volgende 3 maan
den behouden de achterblijvende gezinsleden het gebruik van
de ambts- of dienstwoning, waarin zij met de onderwijzer woon
den. Daarvan kan echter worden afgeweken, als burgemeester en
wethouders dat in het belang van de dienst noodzakelijk achten.
Alsdan wordt door hen naar billijkheid een schadevergoeding
gegeven.
2. Bij vrijwillig verlaten van de ambts- of dienstwoning binnen
de termijn, gedurende welke de woning nog mag worden gebruikt,
kunnen burgemeester en wethouders te hunner beoordeling een
vergoeding geven.
Artikel 32.
Indien door de onderwijzer voor het gebruik der ambts- of dienst
woning een vergoeding verschuldigd was, voldoen de achtergeble
ven gezinsleden deze over de tijd, gedurende welke zij het ge
bruik dier woning behouden.
Artikel 33.
1. Het hoofd der school houdt ten minste tweemaal per jaar met
de aan zijn school verbonden onderwijzers een schoolvergade
ring. De onderwijzers zijn verplicht deze vergadering bij te
wonen.
2. Burgemeester en wethouders stellen een reglement voor deze
vergaderingen vast.
Artikel 34.
Het vaststellen van het uitgewerkte leerplan, het aanvragen en
aanschaffen der leermiddelen geschiedt door het hoofd der school
in overleg met de schoolvergadering.
Artikel 35.
Het hoofd der school stelt, in overleg met de schoolvergadering,
de algemene maatregelen van orde en tucht vast.
Artikel 36.
1. De onderwijzers zijn ten minste een kwartier voor de aanvang
van iedere schooltijd in de school aanwezig en treffen de
nodige voorzieningen, opdat hun onderwijs regelmatig kan
aanvangen en voortgang hebben.
2. Yoor hun vertrek overtuigen zij zich, dat al hun leerlingen
het schoolgebouw hebben verlaten, tenzij deze zich voor het
ontvangen van onderwijs (godsdienst-, teken-, gymnastiek
onderwijs, e.d.) onder het toezicht van anderen bevinden.
Artikel 37.
1. De onderwijzers laten de leerlingen niet langer dan een uur
nablijven. Zij stellen de ouders of verzorgers zoveel mogelijk
van het nablijven der leerlingen op de hoogte.
2. Zij zorgen, dat de leerlingen steeds onder onmiddellijk toezicht
zijn.
3. Verwijdering van een leerling voor één of meer dagen, ten hoog
ste voor een week, kan geschieden door het hoofd der school,
na overleg met de betrokken onderwijzers; verwijdering voor
langere tijd geschiedt door burgemeester en wethouders, na
gepleegd overleg met de inspecteur van het lager onderwijs.
"Ilct"