Vertrouwelijk
Verhoging van de algemene uitkering uit het gemeentefonds.
Bijlage no. 250. Leeuwarden, 24 September 1955.
Aan de Gemeenteraad.
Bij de wet van 8 Januari 1955, Stbl. no. 17, is een nadere
regeling getroffen met betrekking tot de financiële verhouding
tussen het Rijk en de gemeenten voor de jaren 1953 tot en met
1957. Ter uitvoering van deze wet is het Koninklijk Besluit van
2 Juni 1955, Stbl. no. 229, verschenen, houdende vaststelling van
het Financiële - Verhoudingsbesluit 1953. Ingevolge artikel 4
van de genoemde wet van 8 Januari 1955 kunnen de Ministers van
Binnenlandse Zaken en van Financien op verzoek van het gemeente
bestuur de algemene uitkering uit het gemeentefonds voor een ge
meente verhogen, indien zich in die gemeente omstandigheden voor
doen, welke doen verwachten, dat de uitkering aanmerkelijk tekort
zou schieten in de voorziening in de behoefte van deze gemeente
aan algemene inkomsten.
Op grond van het bepaalde in artikel 3 van het Financiële Ver-
houdingsbesluit 1953 moet een verzoek om verhoging van de uitkomst
per inwoner van de algemene uitkering, bedoeld in artikel 4 der
wet, door de gemeenteraad worden gedaan en in viervoud worden in
gediend bij de Minister van Binnenlandse Zaken. De verhoging der
uitkomst gaat niet eerder in dan met het dienstjaar, dat aanvangt
ten minste 3 maanden na de indiening van het verzoek. Indien de
gemeenteraad derhalve termen aanwezig acht om een verzoek tot ver
hoging van het bedrag per inwoner voor 1956 in te dienen, dan zal
een hiertoe strekkend besluit vóór 1 October 1955 moeten worden
genomen.
Blijkens brief van de Minister van Binnenlandse Zaken van 28
Maart 1955, afdfinancien, no. U 17686 (B.B.), ligt het niet in
het voornemen, voor de jaren 1956 en 1957 - dit is dus de periode
gedurende welke de wet van 8 Januari 1955 nog van kracht zal zijn -
wederom een groot aantal herzieningen in overweging te nemen.
Maar het oordeel van de Ministers van Binnenlandse Zaken en van
Financiën zal dan ook het aanvragen van subjectieve verhogingen
met ingang van de jaren 1956 en 1957, buitengewone omstandighe
den daargelaten, tot de zeer hoge uitzonderingen moeten blijven
behoren. De ministers merken op, dat dit o.m. tot gevolg kan heb
ben, dat de gemeenten, die door een herziening der algemene uit
kering met ingang van het jaar 1953, 1954 of 1955 in staat zijn
gesteld een bestaande achterstand in het uitvoeren van kapitaals-
werken gedeeltelijk in te halen, wederom het tempo daarvan zullen
moeten verlagen.
Uit het vorenstaande mag gevoeglijk worden afgeleid, dat ge
meenten, die een aanvraag om verhoging van de uitkomst per inwo
ner van de algemene uitkering indienen, op zeer goede gronden zul
len moeten kunnen aantonen, dat deze verhoging voor de functione
ring van de huishouding dor gemeente strikt noodzakelijk is.
Zoals U uit de U bereids toegezonden bescheiden voor Uw ver
gadering van 28 September a.s. zal zijn gebleken, ligt het in de
bedoeling, zo mogelijk op korte termijn, over te gaan tot:
1. het aanleggen van een nieuwe veemarkt (bijlage no. 246),
2. het aanleggen van een rondweg tussen Mr. P.J. Troelstraweg en
■'Har-i!