naar ons oordeel niet onredelijk kan worden geacht.
Het volgende staatje geeft een overzicht van de hogere op
brengst der rechten na de voorgestelde tariefsverhoging, van de
onderscheidene door de gemeentereiniging te verstrekken diensten
afzonderlijk.
Dienst
Opbrengst van de rechten
Begroting Na tariefs-
1956 verhoging
Meer
privaattonnendienst
huisvuilophaaldienst
ledigen beerputten
ledigen particuliere kollen
ontsmettingsdienst
Totaal
72.370,- 100 590,-
44.300,-
11.800,-
1.350,-
6.150,-
67.205,
13.600,-
1.850,-
8.150,-
28.220--
22.905,-
1.800,-
500,-
2.000,-
135.970,- 191.396,- 55.425,-
Bij aanvaarding van de voorgestelde tariefsverhoging zal het
totale beeld van de baten en lasten van de gemeentereiniging, uit
gaande van een inwonertal van 8I.4OO, er voor 1956 uitzien als
volgt
totaal der uitgaven 1.009.480,- 5 bedrag per inwoner 12,40
totaal der ontvangsten 326.910,- bedrag per inwoner 4,02
Bijdrage van de gemeente 682^570^- bedrag per inwonerjp^38
Ook na het invoeren van de voorgestelde tariefsverhoging is
de bijdrage van de gemeente over 1956 per inwoner nog bijna 1,-
hoger dan die over 1954»
Ten aanzien van de voornaamste wijzigingen in de verordening
kan nog het volgende worden opgemerkt.
Artikel 3,I
De opdracht tot het doorspoelen van wanden en riolen of het ledi
gen van beerputten wordt veelal niet door de genothebbende van de
eigendommen (eigenaar), doch door de huurder gegeven. Daarom zijn
de letters 3 en C in het eerste lid van artikel 3, I geschrapt
en zijn deze in het 4e lid (nieuw) tussengevoegd. In het 4e lid
(nieuw 3e lid) van dit artikel kan de verwijzing naar F en J ver
vallen,
Artikei 4 Asub la.
Het nadelig saldo van de privaattonnendienst bedroeg volgens de
rekening over 1953 rond 142.000,--,
terwijl op de begroting voor 1956 is geraamd 187.000,--
Een kostenstijging derhalve van rond 45.000,--
Door de tariefsverhoging zal de kostenstijging nog niet worden
gedekt
Van 1 Juli 1920 tot 21 Juli 1948 bedroeg het "tonnengeld" 5,"
per jaar. Op laatstgenoemde datum werd dit uniforme tarief ver
vangen door het huidige progressieve tarief van 5,- tot en met
25- ,afhanlceli jk van de huurwaarde der percelen, v/aarin de pri-
vaatton is geplaatst. Het aantal uitstaande privaattonnen, waar
voor het minimum recht van 5,- verschuldigd is, zal over 1955
ongeveer 4066 bedragen.Voor de eigenaren van deze percelen is het
verschuldigde recht sedert 1 Juli 1920 derhalve onveranderd ge
bleven. De omstandigheden en verhoudingen zijn in deze 35 jaar
dermate gewijzigd, dat de voorgestelde tariefsverhoging van het
minimum recht en van de daarop afgestemde overige bedragen zeker
verantwoord kan worden geacht.
sub lb.
Volgens de bestaande redactie zouden onder deze bepalingen ook
de woningen kunnen worden gerangschikt, waarvan de huurwaarde
"lager"
lager ligt dan de grens, waar beneden geen personele belasting
verschuldigd is. Dit is niet de bedoeling, zodat de redactie is
verduidelijkt. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op
kleine bedrijven, winkels, kantoren e.d. Een verhoging van het
tarief wordt hiervoor minder wenselijk geacht.
sub c
In verband met de voorgestelde tariefsverhoging voor het beschik
baar stellen en verwisselen van een privaatton ten behoeve van
voortdurend gebruik is ook het bedrag van het recht voor een pri
vaatton ten behoeve van een tijdelijk verblijf of voor tijdelijk
gebruik in een perceel verhoogd. Krachtens artikel 2, I sub 8;
wordt onder kwartaal een kalenderkwartaal verstaan. Berekening
per kalenderkwartaal zou voor de toepassing van artikel 4 A, le
lid, sub c, tot onbillijkheden aanleiding kunnen geven (b.v. als
slechts gedurende de maanden September en October een privaatton
wordt geplaatst). Het is derhalve beter in het onderhavige geval
van "drie maanden" te spreken,
sub d
Voor het beschikbaar stellen en verwisselen van een privaatton
wordt thans voor een woonwagen 5,- en voor een woonschip 7,-
per jaar gevraagd. Er is geen aanwijsbare reden voor dit verschil
in het te heffen recht, zodat een uniform tarief van 7,50 wordt
voorgesteld. Laatstgenoemd bedrag is gelijk aan het minimumbedrag
dat voor woningen in de nieuwe verordening is opgenomen.
sub 3
De bestaande vergoeding ad 5,- voor het éénmaal per week in elk
kwartaal verwisselen staat niet in juiste verhouding tot de huidi
ge vergoeding ad 0,75 per keer. De kwartaalvergoeding is der
halve meer verhoogd dan de vergoeding voorfct verwisselen per keer.
sub 5
De hier bedoelde extra arbeid komt thans practisch niet meer voor
en verwacht wordt, dat deze binnenkort geheel tot het verleden
zal behoren.
Artikel 4 B.
Het betreft hier diensten, welke worden verstrekt ten behoeve van
derden. Deze diensten kunnen ook door een particulier worden ver
richt. Het is daarom redelijk, dat de werkelijke kosten door het
te betalen recht worden,gedektDit is thans niet het geval, doch
dit zal worden bereikt, als het recht - zoals wordt voorgesteld -
op 2,40 per half man-uur wordt bepaald.
Artikel 4 C.
Ook deze diensten betreffen werk voor derden. De kosten worden
gedekt, indien per m3 vuil 8,- in rekening wordt gebracht.
Artikel 4 D.
De vergoeding wordt thans berekend naar de inhoud van de kolk. Be
ter is het recht te berekenen naar het aantal emmers vuil, dat
wordt verwijderd. De redactie is dienovereenkomstig gewijzigd.
De voorgestelde bedragen voor het ledigen van kolken dekken onge
veer de kosten. Toegevoegd is een tarief voor het ledigen van
slikputten. De kosten worden - evenals voor het ledigen van een
beerput - gedekt met 8,-- per m3 verwijderd vuil.
Artikel 4 E
sub I
Het nadelig saldo van de huisvuilophaaldienst bedroeg volgens de
rekening over 1953 rond 133.150,
terwijl op de begroting voor 1956 is geraamd I64.850,--
zodat de kostenstijging bedraagt 31.700,---
Bij het invoeren van het nieuwe huisvuilemmer-systeem bedroe
gen de aanschaffingskosten van een vuilnisemmer 4,25. Deze prijs
was eind 1950 reeds gestegen tot 4,96 en spoedig daarop tot
6,76, terwijl hiervoor thans 7,50 S. 8,-- moet worden betaald.
Een verhoging van het recht van 1,25 tot op 2,-- is dus zeker
"verantwoord"