Nooduit
gangen
Bereikbaar
heid
Onderlinge
verbinding.
Dikte en sa
menstelling
der muren.
Afdekking.
nooduitgangen op plaatsen, die op een afstand van ten
minste 15 m van elkaar zijn gelegen.
Artikel 106e.
1In gebouwen, waarin een gemeenschappelijk trappenhuis
tot niet meer dan twee woningen per bouwlaag toegang
geeft, moet elke schuilplaats een nooduitgang hebben,
gelegen in een andere buitenmuur dan die, waarin de
hoofdtoegang tot de schuilplaats is gelegen.
2. In gebouwen, waarin de woningen toegankelijk zijn van
af een galerij of middengang, moet de schuilplaats één
in een buitenmuur gelegen nooduitgang hebben voor elke
35 personen, waarvoor zij met inachtneming van artikel
1OSb bestemd is. De nooduitgangen moeten zoveel mogelijk
in verschillende buitenmuren zijn gelegen.
3. De nooduitgang moet bestaan uit een deur of een vast of
beweegbaar raam.
4. Indien de in het vorige lid bedoelde deur van metaal is,
moet deze,evenals het raam, voorzien zijn van een gla
zen ruit van ten minste 50 cm breedte en 60 om hoogte.
Deze ruit mag niet van draadglas zijn vervaardigd.
5. Indien glasroeden in het glasoppervlak worden aange
bracht, mogen deze niet van metaal zijn vervaardigd.
Artikel 106f.
Voor toepassing' van de artikelen 106c, 106d en 106e worden
schuilplaatsen, toegangen en nooduitgangen als voldoende
bereikbaar aangemerkt, wanneer zij bereikt kunnen worden
door een wandgedeelte van 1.80 m hoogte en 0.90 m breedte,
bestaande uit een in slappe zandrijke mortel gemetselde
klampmuur, die niet dikker is dan 6 cm, dan wel door een
gelijkwaardige constructie.
Artikel 106g,
Aan elkaar grenzende schuilplaatsen moeten zoveel mogelijk
met elkaar in verbinding staan, waarbij constructies over
eenkomstig het vorige artikel als een verbinding worden
aangemerkt
Artikel 106h.
1De gevelmuren van schuilplaatsen moeten massief zijn
ter dikte van ten minste 30 cm en vervaardigd van steen
achtig materiaal, waaronder worden verstaan producten
van gebakken klei, cementbeton, natuursteen of mortel,
waarbij de staalwapening, indien de constructie deze
bevat, geheel door mortel of cementbeton is omhuld,
terwijl de constructie geen organische stoffen bevat.
2. Het plafond van schuilplaatsen mag niet zijn voorzien
van een bepleistering of andere bekleding.
3In gebouwen, als bedoeld in het tweede lid van artikel
106e, moeten in de schuilplaatsen massieve schermmuren
ter dikte van ten minste 20 cm en vervaardigd van steen
achtig materiaal, als bedoeld in het eerste lid, zoda
nig zijn geplaatst, dat afdelingen worden gevormd, welke
overeenkomstig het gestelde in artikel 106b voor niet
meer dan 50 personen behoeven te dienen. De schermmuren
mogen slechts worden onderbroken voorzover het verkeer
in de onderbouw dit vereist.
Artikel 106i.
Het bovenste gedeelte van een onmiddellijk boven een onder
bouw gelegen draagvloer moet bestaan uit een doorgaand mas
sieve laag van steenachtig materiaal, als bedoeld in het
"eerste"
Samenstelling
van vloeren,
bordessen en
trappen.
Samenhang der
vloervelden.
Oplegging der
vloeren, bor
dessen en
trappen.
Oplegging der
daken.
Onderbreking
van houten
gordingen.
Vrijstelling.
Praevaleren
van deze
afdeling.
eerste lid van het vorige artikel. Deze laag mag slechts
v/orden doorbroken door spijkerribben en leidingen. De dik
te van deze laag met inbegrip van een eventueel op de draa
vloer aangebrachte dekvloer van steenachtig materiaal moet
ten minste 4 om zijn.
Artikel 106j.
De draagvloeren, de bordessen, de zich in gemeenschappenj
ke trappenhuizen bevindende trappen en de afdekking van de
bovenste volledige bouwlaag moeten zijn samengesteld uit
steenachtig materiaal als bedoeld in het eerste lid van
artikel 106h.
Artikel 106k.
De velden van de draagvloeren en van de afdekking van de
bovenste volledige bouwlaag moeten binnen de begrenzing
van een woning zodanig gekoppeld zijn, dat een hechte sa
menhang verzekerd is.
Artikel 106 1.
Met uitzondering van de eindgevels mogen de gevelmuren -
behoudens de gedeelten, welke bij skeletbouw deel van het
skelet uitmaken - niet voor een dragende functie ten aan
zien van vloeren, bordessen en trappen bestemd worden.
Artikel 106m.
De daken moeten zodanig geconstrueerd zijn, dat de druk,
welke zij uitoefenen, zo min mogelijk wordt gedragen door
de gevelmuren, voorzover deze geen eindgevels zijn.
Artikel 106n.
Houten gordingen mogen niet doorlopen door een muur, die
de scheiding vormt tussen woningen. Tussen de in een zo
danige wand gelegen gordingen moet een ruimte van ten min
ste 2 cm met mortel of enig ander onbrandbaar materiaal
worden opgevuld.
Artikel 106 o.
Burgemeester en wethouders kunnen afwijkingen toestaan van
de eisen, welke in de artikelen 106a tot en met 106n zijn
vervat, indien de Minister van Wederopbouw en Volkshuisves
ting deze afwijkingen met toepassing van artikel 16 van
het Besluit schuilplaatsen bij bouw van woningen heeft
goedgekeurd
Artikel 106p.
Eisen, welke zijn vervat in hetgeen buiten deze afdeling
in deze verordening is bepaald, in bebouwingsvoorschrif
ten behorende bij een goedgekeurd uitbreidingsplan of in
voorschriften ingevolge artikel 43 der Woningwet, laten
onverlet de eisen, vervat in de voorgaande artikelen van
deze afdeling.
Artikel II.
Deze verordening treedt in werking op de dag harer af
kondiging.
Deze verordening is niet van toepassing ten aanzien
van de beschikking op een bouwaanvraag en de uitvoering
van bouwplannen, indien de bouwaanvraag is ingediend
vóór de in het eerste lid vermelde dag.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering
van
1
Voorzi tter
Secretaris.