schil behoort te zijn tussen de rechtspositieregeling van de meer duurzaam aan de gemeentedienst verbonden arbeidscontrac tanten en die van de contractanten die afwisselend in over heidsdienst en in het particuliere bedrijf plegen werkzaam te zijn. Voor de eerste categorie kan men stellen, dat de contract- figuur oneigenlijk is gebruikt. Zij zou een ambtelijke aan stelling kunnen hebben. In verschillende gemeenten is dit ook het geval, hetgeen blijkt uit het feit, dat alleen in bijzon dere gevallen, vooral verband houdende met de aard van het werk, contractuele indienstneming plaats vindt. Waar de con tractfiguur ruimer wordt toegepast, is geleidelijk de inhoud van de contractuele rechtspositie dicht genaderd tot die van de ambtenaar. Het Centraal Orgaan heeft meermalen in zijn bijzondere regelingen (bijv. Kindertoelage- en Uitkeringsver- ordening) bij deze praktijk aansluiting gezocht door tot uit drukking te brengen, dat de z.g. b- en c-contractanten,evenals de ambtenaren niet onder de voor het particulier bedrijf gel dende sociale wetgeving behoren te vallen. Intussen is het b- of c-element voor de loonbepaling slechts een formeel cri terium en eigenlijk een onjuist criterium,omdat het ook voor de "losse" contractanten gehanteerd moet kunnen worden. Voor dit formele criterium heeft het Cenxraal Orgaan een materieel criterium in de plaats gesteld, dat ligt in de aard van het dienstverband. Is dit meer duurzaam bedoeld, dan zal dit blij ken uit indienstneming op basis van Afdeling I van het ont werp. Is liet bedoeld los te zijn - hiervoor is een termijn van één of ten hoogste twee jaren als richtsnoer aangegeven -, dan zal Afdeling II van het ontwerp de rechtspositie bepalen, het geen betekent, dat de rechtspositieregeling van hot particu liere bedrijfsleven in hoofdzaak van toepassing zal zijn. Dit bevordert de mogelijkheid van deelneming aan de bedrijfs- taksgewijze voorzieningen (vacantie- en vors werletregelingen, bedrijfspensioenfondsen) en houdt voor betrokkenen in continu ïteit van hun arbeidsrecht, onverschillig of zij in het parti culiere bedrijf of in "losse" overheidsdienst werkzaam zijn. Een regeling van de positie dozer losse arbeidscontractanten op deze algemene grondslag sluit niet uit, dat de loonbepaling geschiedt in afwijking van de collootieve contracten of bindend vastgestelde regelingen. Artikel 44, lid 3, van het ontwerp voorziet hierin. Door het onderscheid in de beide vorengenoemde rechtspo sitieregelingen, van welke voor de arbeidscontractanten al naar gelang van de aard van hun dienstverband de ene (Afdeling I) dan wel de andere (Afdeling II) zal gelden, zal tevens een juiste aansluiting kunnen ontstaan aan de door het Centraal Orgaan meermalen bepleite structuur der sociale wetgeving. De "contractanten-afdeling I" zullen dan met de ambtenaren aan de sociale wetgeving door bijzondere regelingen zijn onttrokken (hiervoor -worden wijzigingen aangebracht in de ontwerp-Kinder- toelageverordening en de ontwerp-Uitkeringsverordening)ter wijl de "(losse) contractanten-Afdeling II" onder de sociale wetgeving zullen vallen. Met betrekking tot verschillende artikelen in het ontwerp, waarmede nieuwe elementen worden ingevoerd, valt het volgende op te merken. Artikel 2 legt de basis voor het onderscheid in rechtspo sitie zussen de arbeidscontractanten in meer duurzaam dienst verband (Afdeling I) en in "los" verband (Afdeling II). Artikel 5 houdt een beperking in van de gevallen,waarin pers oneei op arbeidscontract werkzaam kan zijn. "Artikel 10" Artike110 vordert voor indienstneming van de meer "duur zame" arbeidscontractanten voorafgaand geneeskundig onderzoek. Artikel 11 geeft als grondslagen voor de loonbepaling aan de ambtelijke bezoldigingsregolingen of de incidentele vast stelling; in verband met de gedachte onderscheiding in meer duurzaam en los dienstverband is de loonbepaling volgens col lectieve arbeidsovereenkomst of plaatselijk loonpeil komen te vervallen. Artikel 13 bevat in het derde lid het nieuwe inhoudings- stelsei ter vervanging van de z.g. spaarregeling. De inhouding wordt gelijk aan het voor de ambtenaren geldende pensioenver- haal. Het ingehoudene is bestemd voor bekostiging van de bij dragen voor inkoop van diensttijd voor pensioen. In artikel 40 is bepaald, dat het ingehoudene bij niet-inkoop wordt terugbe taald ArtiKel IS bevat voor de duur van het vacantieverlof aan sluit TngnDTj-clë" va cant iere ge ling voor de ambtenaren. Het be treft hier in feite bestendiging van een reeds bestaande toe stand. Artikelen'1 9 t/m 24. De in deze artikelen neergelegde loon- aanspraken bij ziekte komen voor de contractanten met 2 jaar dienst praktisch overeen met die van de ambtenaren in tijdelij ke dienst. In artikel 21 is in verband met de pensioengerech tigdheid der arbeidscontractanten bij de regeling van de aan spraken in geval van ziekte mede rekening gehouden met even tuele uitkeringen krachtens de Pensioenwet 1922. In artikel 22 is een regeling opgenomen inzake doorbetaling van loon inge val van t.b.c. Volgens artikel 23, tweede lid, is de niet ver plicht, verzekerde bij een Algemeen Ziekenfonds tot deelneming in de Intercommunale Ziektekostenvoorziening Ambtenaren gehou den. Artikel 351 tweede lid. De hierbedoeide afzonderlijke ver ordening is ae Uitkeringsverordening, vastgesteld bij Raadsbe sluit van 11 Juni 1952 (Gemeenteblad 1952 no. 13). De veror dening is erkend als bijzondere regeling in de zin der l/erkloos- he idswet. Artikel 40Volgens de artikelen 42 en 42a (nieuw) der Pensioenwet 1922 is het verhaal van de bijdragen wegens in koop van diensttijd thans verplicht gesteld enmoathet wegens die inkoop te verhalen bedrag worden verrekend met een even tueel tegoed, dat een belanghebbende heeft krachtens een spaarregeling. In verband hiermede bepaalt artikel 40, dat het spaargeld slechts zal worden uitgekeerd, indien daarop niet de inkoopbijdrage wordt ingehouden. Voorts bevat hex artikel een regeling, betreffende __de terugbetaling van ingehouden spaargeld, ingeval van beëindiging van het dienstverband, voor dat de hoedanigheid van ambtenaar in de zin van de Pensioen wet is verkregen. Art ike 1 45In het derde lid is door het Centraal Orgaan als overgangsmaatregel de oude spaarregeling (4% rente en bijslag) gehandhaafd. Wordt de werknemer ambtenaar in de zin der Pensioenwet, aan is daaraan geen behoefte meer, zodat het derde lid bepaalt, dat op dat moment de spaarregeling vervalt. Gaat de betrokkene op dat moment diensttijd inkopen, aan zal volgens artikel 42 der Pensioenwet 1922 de verhaalsbijdrage op zijn tegoed, vermeerderd met rente en bijslag, worden inge houden en een eventueel overblijvend bedrag worden uitgekeerd. Gaat de betrokkene niet tot inkoop over, dan is het redelijk, dat zijn tegoed niet verloren gaat en dat dit hem overeenkom stig de tot nu toe geldende bepalingen wordt uitgekeerd, in- "dien"

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1955 | | pagina 59