exclusief "belasting. Dit percentage wordt praktisch niet ge heven, omdat, de bioscoopondernemingen, naast andere films, in de regel Nederlands journaal en/of films, als bedoeld in arti kel 1, tweede lid, onder 2e, van de Bioscoopwet tot een geza menlijke lengte van tenminste 500 meter vertonen. In deze ge vallen bedraagt de belasting 35% van de toegangsprijs, exclu sief belasting. Voor het vertonen van z,g. culturele films geldt thans een heffingspercentage van 20% van bedoelde toegangsprijs Tegen de verhoogde vermakelijkheidsbelasting is van de aanvang af een felle actie gevoerd door de bioscoopexploitan ten, welke actie haar hoogtepunt vond in het bekende Goudse bioscoopconflict. Slechts door het ingrijpen van de Begering kon dit conflict worden beëindigd. Bij de wijziging van de financiële verhouding tussen het Rijk en de gemeenten bij de Wet van 24 Januari 1953, kwam o.m. het kortingsartikel te vervallen.Voortaan zou dus een gemeente geen vermindering van inkomsten uit het gemeentefonds onder gaan bij verlaging van de tarieven van de vermakelijkheidsbe lasting. Verschillende bioscoopexploitanten in ons land vonden hierin aanleiding opnieuw op verlaging van vermakelijkheids belasting voor filmvoorstellingen aan te dringen. Het hier en daar dreigen van ondernemers tot het sluiten van bioscopen over te gaan, noopte verschillende gemeentebesturen er toe door tussenkomst van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten zich onderling over haar houding te beraden. De vereniging nam tengevolge van de gevoerde besprekingen contact op met de Regering, met als gevolg, dat de Ministers van Binnenlandse Zaken en van Economische Zaken zowel met de Nederlandse Bios coopbond als met gemeentelijke vertegenwoordigers overleg pleegden. Dit overleg heeft er toe geleid, dat voorshands niet behoeft te worden verwacht, dat de bioscoopondernemers hun bedrijven zouden sluiten, indien een gemeentebestuur zou wei geren tot verlaging van de belasting over te gaan. De Accoun tantsdienst van het Ministerie van Economische Zaken kreeg opdracht een onderzoek in te stellen naar de rendabiliteit van het bioscoopbedrijf in Nederland, teneinde te kunnen nagaan, of in dit bedrijf thans nog, zoals kort na de oorlog het geval was, abnormale winsten worden gemaakt. Dit onderzoek heeft zich uitgestrekt tot 62 representatieve theaters hier te lande, waaronder enkele bioscopen te Leeuwarden. In het aan voornoemde Minister uitgebrachte rapport wordt geconcludeerd, dat welis waar sedert 1947 de bioscooptarieven zijn verhoogd, doch dat de bezetting in sterke mate is gedaald, terwijl sedert 1947 een belangrijke kostenstijging heeft plaats gehad. Het accountantsrapport is voor de Regering aanleiding ge weest aan de gemeentebesturen mede te delen, dat de overwe gingen, welke in 1947/1948 hebben geleid tot het invoeren van verschillende heffingspercentages, thans niet meer gelden. De vraag, hoe hoog het heffingspercentage in de gemeenten moet zijn, behoort niet door de Regering, maar door de gemeentebe sturen zelf te worden beantwoord. De destijds door de Regering bepleitte algehele verhoging van de vermakelijkheidsbelasting heeft in feite, behoudens een verhoging van de belasting voor danspartijen e.d., slechts voor de bioscopen tot verzwaring van lasten geleid. Nu na het deskundig onderzoek is gebleken, dat verlaging van belasting ook hier ter stede verantwoord is en de Regering zich tegen deze verlaging niet verzet - de betreffende heffingsverordening "behoeft" behoeft Koninklijke goedkeuring - is het naar onze mening re delijk de belastingtarieven voor filmvoorstellingen in onze gemeente tot het peil van 1947 terug te brengen. Tal van andere grote gemeenten zijn hiertoe bereids in de afgelopen maanden overgegaan. Naar schatting zal de verlaging voor onze gemeente voor 1955 een inkomstenderving van rond f. 40.000,-- meebrengen. Bij de behandeling van de gemeentebegroting voor 1955 hebben wij U uiteengezet, dat de financiële positie van de gemeente tengevolge van de te verwachten verhoogde uit keringen uit het gemeentefonds vrij aanzienlijk is verbeterd. Wij zijn van oordeel, dat de onderhavige verlaging van de ver makelijkheidsbelasting ook uit dezen hoofde thans verantwoord is Teneinde de Nederlandse filmindustrie zo veel mogelijk te bevorderen, menen wij, dat de belasting van voorstellingen, waar' uitsluitend Nederlandse films worden vertoond, op 10% dient te worden bepaald. Een verdergaande differentiatie in de tarieven voor filmvoorstellingen achten wij ongewenst. De practijk heeft namelijk uitgewezen, dat verschil van mening over de culturele waarde van de films, als bedoeld in arti kel 1, tweede lid, onder 2e,der Bioscoopwet, niet is uitge sloten. Ook het verlagen van de belasting voor andere culturele manifestaties behoort niet in overweging te worden genomen. Het activeren van het culturele leven hier ter stede dient naar ons gevoelen op andere wijze te geschieden. De eveneens per 1 April 194-8 ingevoerde belastingverho ging voor danspartijen e.d. en voor sport- en daarmede gelijk te stellen wedstrijden, voor zover de toegangsprijs f. 3,50 of meer per persoon bedraagt, heeft slechts een geringe ver hoging van de opbrengst tengevolge gehad. Bij de belasting heffing van danspartijen e.d. doen zich practische moeilijk heden voor, terwijl hier tot op heden nog geen sport-evene- menten met een toegangsprijs van f. 3*50 of meer zijn geor ganiseerd. Het is wenselijk ook de op deze vermakelijkheden betrekking hebbende bijzondere bepalingen te doen vervallen. Onder mededeling, dat de Einanciële Commissie hiermede kan instemmen, stellen wij U voor de verordening tot heffing van een belasting op vermakelijkheden te wijzigen overeen komstig bijgevoegd ontwerp. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden, A.A.M. van der Meulen, Burgemeester. T. Bakker, Secretaris. Verzonden 12 Eebruari 1955.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1955 | | pagina 73