4 'v. n V
Gelet op het vorenstaande geven wij U in overweging over te gaan
tot vaststelling van de beide hierna afgedrukte ontwerp-besluiten.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
A.A.Mo van der Meulen, Burgemeester.
T. Bakker, Secretaris.
Verzonden 14 Januari 1956.
Artikel 6.
1De met grijze blok-arcering op de kaart aangegeven gronden mogen
uitsluitend worden gebruikt, hetzij ten dienste van handel en in
dustrie, hetzij voor uitbreiding van de achtererven van de perce
len gelegen aan de Oostersingel en het Noordvliet, hetzij voor de
aanleg van een speeltuin of speelplaats.
2. De in het eerste lid bedoelde gronden mogen zonder schriftelijke
toestemming van burgemeester en wethouders niet als opslagterrein
worden gebruikt. Aan de toestemming kunnen voorv/aarden worden ver
bonden met betrekking tots
a. de goederen, welke mogen worden opgeslagen,»
b. de hoogte, tot welke de goederen mogen worden opgeslagen;
c. de wijze van afscheiding van het terrein;
d. andere punten de opslag van goederen betreffende.
J. Burgemeester en wethouders kunnen toestaan, dat op de in het eer
ste lid bedoelde gronden, ten dienste van handel en industrie, be
drijfsgebouwen, werkplaatsen, kantoren, winkels en dergelijke wor
den gesticht. Zij kunnen daarbij nadere eisen stellen, met betrek
king tot de aard, de afmeting, de hoogte, het uiterlijk en de be
stemming van de gebouwen. De goothoogte van de gebouwen mag echter
nimmer meer bedragen dan 5 «45 ni.
Artikel 7»
1 De op de kaart met een dunne enkele kruisarcering aangegeven gron
den mogen uitsluitend als tuin worden gebruikt en moeten als zo
danig in ordelijke staat worden onderhouden. Zij mogen behoudens
het bepaalde in het volgende lid op geen enkele wijze worden over
dekt of bebouwd.
2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mag, uitsluitend ten dien
ste van de bewoners van de aangrenzende woningen per woning één
bijgebouw worden gesticht, mits?
a. dit achter de woning wordt geplaatst;
b. dit geen groter oppervlakte beslaat dan 5 m2
c. dit niet voor bewoning is bestemd;
d. de goothoogte niet meer bedraagt dan 2.20 m;
e. tussen de woning en. het bijgebouw een strook grond met een
lengte, tenminste gelijk aan de goothoogte van de woning,
onoverdekt en onbebouwd blijft.
3. Burgemeester en wethouders kunnen toestaan, dat de in het eerste
lid bedoelde gronden, voorzover deze zijn gelegen tussen de met
roodbruine kleur en zaaglijn op de kaart aangegeven grond en de
weggrens, geheel of gedeeltelijk van een plaveisel worden voor
zien.
Artikel 8.
De met gele kleur op de kaart aangegeven gronden mogen uitslui
tend Y/orden gebruikt voor wegen en voetpaden.
Artikel 9»
De met groene kleur op de kaart aangegeven gronden mogen uit
sluitend als plantsoen of plantstrook worden gebruikt.
Artikel 10.
1 Elk gebouw of gebouwencomplex moet met hellende dakvlaklcen worden
afgedekt
2. Als hellend dakvlak worden voor de toepassing van deze verorde
ning beschouwd vlakken, welke een hoek met de horizon maken van
ten minste 35
3» In het belang van de architectonische welstand kunnen burgemeester
en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in het eerste
lid
"Artikel 11."