Vaststelling van een vakantiesluitingsverordening voor winkelbedrijven.
Bijlage no. 128. Leeuwarden, 18 mei 1956.
Aan de Gemeenteraad.
Gedurende de laatste jaren heeft Uw raad verschillende verordeningen
vastgesteld op grond van artikel 5 van de Winkelsluitingswet 1951» hou
dende een vakantieregeling voor slagerswinkels en voor winkels in aard
appelen, groenten of fruit.
Ook dit jaar hebben de betrokken organisaties weer een daartoe strek
kend verzoek ingediend, terwijl thans voor de eerste maal een verzoek is
ontvangen van de Leeuwarder Kruideniersraad.
Omtrent regelingen als hier bedoeld dient op grond van artikel 14,
tweede lid, der wet, advies te worden ingewonnen bij de Kamer van Koop
handel. Met betrekking tot de vakantieregeling voor slagerswinkels heeft
de Kamer reeds in 1953 een advies van zodanige strekking uitgebracht,
dat een hernieuwd advies achterwege kan blijven. Wat de beide andere
groepen betreft, heeft zij medegedeeld, dat ook daartegen harerzijds
geen bezwaar bestaat.
De Leeuwarder Middenstandsraad heeft gunstig geadviseerd met betrek
king tot het door de kruideniersorganisatie gedane verzoek, bij welke
branche ongeveer 80 der ondernemers voorstander van een verplichte
regeling is. Het percentage der voorstanders bij de beide andere branches
ligt nog belangrijk hoger.
De hiervoor genoemde adviezen liggen, met de verzoeken, bij de stukken
voor U ter inzage.
Burgemeester en wethouders hebben in het vorenstaande aanleiding ge
vonden onze commissie uit te nodigen ter zake opnieuw de nodige voor
schriften te ontwerpen.
Bij de verordeningen, die Uw raad in voorgaande jaren heeft vastge
steld, is steeds uitgegaan van een strikte interpretatie van artikel 5
der wet, waarvan het eerste lid spreekt van een verbod een door hem
(de raad) aan te wijzen groep winkels voor het publiek geopend te hebben
gedurende een door hem aan te wijzen tijdsruimte. In de verordening was
dan een groepsindeling opgenomen, waarin de winkeliers, die in een be
paalde week moesten sluiten, stuk voor stuk werden opgenoemd. Deze rege
ling bracht een zekere starheid mede, in zoverre, dat na de vaststelling
daarvan de betrokken winkels in de daarvoor aangewezen week beslist moes
ten sluiten, zodat bij gewijzigde omstandigheden, waardoor een belang
hebbende werd genoodzaakt zijn vakantie eerder of later te nemen, dit
formeel slechts mogelijk was na ïïijziging van de verordening, derhalve
na een nieuw raadsbesluit. Bovendien had deze regeling het nadeel, dat
zij ieder jaar in extenso door Uw raad moest worden vastgesteld. Meer
malen is dan ook gedacht aan een regeling, waarbij de raad de groepen van
winkels aanwijst en de tijdsruimte, waarbinnen het tijdvak van zes dagen
moet vallen, en waarbij burgemeester en wethouders ter uitvoering van de
ze regeling voor elke winkel het tijdvak van zes dagen, dat de winkel
gesloten moet worden, nader aangeven. Naar onze mening is thans duidelijk
gebleken, dat deze mogelijkheid aanwezig is.
Bij arrest van de Hoge Raad van 1 november 1955 overwoog ons hoogste
rechtscollege namelijk naar aanleiding van een overtreding van een vakan-
tiesluitingsverordening in de gemeente Arnhem, dat de in deze verordening
vervatte bevoegdheid van burgemeester en wethouders met betrekking tot
de nadere vaststelling van de tijdvakken niet is een delegatie van verorde
nende bevoegdheid, welke in dit geval ontoelaatbaar zou zijn, maar een
bevoegdheid tot het uitvoeren der verordening, welke aan burgemeester en
wethouders is opgedragen overeenkomstig het bepaalde in artikel 209
"aanhef"