5.32O.77O,—
1 *38 x 37,70 4.233.I5O,—
1 .07 x 16,91 1 .472.215,—
48.500,—
5.753.865,—
1956
algemene uitkering 81.750 x 1.38 x 37,70 4.253*125,
belastinguitkering 81.750 x 1.10 x 16,91 1.520.635,-
schoolgelden 48.500,-
verrekening van de kosten van het kleuteronderwijs tussen het rijk en
de gemeenten zal plaats hebben, nog niet bekend is, kon bij het sa
menstellen van de ontwerp-begroting voor 1956 met deze wijziging nog
geen rekening worden gehouden.
Met betrekking tot de belastinguitkering uit het gemeentefonds
kan nog worden medegedeeld, dat deze uitkering is verhoogd in verband
met de afschaffing van de schoolgelden voor de leerplichtige jeugd.
De practijk heeft uitgewezen, dat de verhoging van de opbrengst van
de belastinguitkering ongeveer evenveel bedraagt als het verlies aan
schoolgeldopbrengstHet is nog niet bekend, op welke wijze de finan
ciële verhouding tussen het rijk en de gemeenten na 1957 zal worden
geregeld. Verwacht mag worden, dat voor 1 Januari 1958 een meer duur
zame regeling zal worden vastgesteld. In dit verband kan worden mede
gedeeld, dat de z.g. Commissie Oud bereids een drietal rapporten heeft
gepubliceerd en wel betreffende een nieuwe regeling inzake uitkerin
gen voor de wegen, een voorstel tot uitbreiding van het gemeentelijk
belastinggebied door het invoeren van een z.g. woonplaatsbelasting en
een regeling voor de financiering van de krankzinnigenverpleging. De
Regering heeft zich over deze rapporten, waarover in vakkringen ver
schillend wordt gedacht, nog niet uitgesproken.
Bij het samenstellen van de primitieve begroting voor 1955 is de
algemene uitkering geraamd naar 126 a/o van het basisbedrag. Dit percen
tage kon later op grond van de circulaire van de Minister van Binnen
landse Zaken d.d. 4 October 1954? afd. Financiën (B.B.), no. 15927?
worden verhoogd tot 128, Bij deze brief heeft de minister er de aan
dacht op gevestigd, dat bij het bepalen van dit percentage nog geen
rekening was gehouden met de gevolgen van een eventuele loonronde voor
het overheidspersoneel. In verband met het feit, dat per 1 October
1954 inderdaad een algemene verhoging van de salarissen en lonen
heeft plaats gehad, heeft de minister bij schrijven van 9 Augustus
1955? afd. Financiën (B.B.), no. U 18772, medegedeeld, dat het uit
keringspercentage voor 1955 nader is bepaald op 138. Laatstgenoemd
percentage moet, zoals hierboven is medegedeeld, ook voor 1956 worden
aangehouden.
Het basisbedrag van de algemene uitkering is inmiddels voor deze
gemeente voor de jaren 1953, 1954, 1955 en volgende jaren vastgesteld
op respectievelijk 33,07, 34,72 en 37,70. Deze bedragen zijn
lager dan oorspronkelijk werd verwacht. Het verschil wordt veroorzaakt
door een verhoging van het basisbedrag van de belastinguitkering van
10,91 tot 13,53 per inwoner, welke verhoging met het basisbedrag
van de algemene uitkering moest worden verrekend. In verband met de
reeds genoemde afschaffing van de schoolgelden voor de leerplichtige
schooljeugd is het basisbedrag van de belastinguitkering nadien nog
met 3,38 verhoogd tot 16,91 per inwoner. In de ontwerp-begroting
voor 1956 is voor de raming van de belastinguitkering uitgegaan van
een percentage van 110. In de ontwerp-begroting voor 1955 was een per
centage van 103 aangehouden. Blijkens een nadere mededeling van de
Minister van Binnenlandse Zaken zal de uitkering over 1955 voorshands
op 107 i° van het basisbedrag worden gesteld.
Teneinde U enig inzicht te verschaffen in de stand van zaken op
dit ogenblik, geven wij U hieronder een opsomming van de voor de ja
ren 1955 en 1956 geraamde uitkeringen uit het gemeentefonds en van
de geraamde opbrengst aan schoolgelden.
1955 (primitieve begroting)
algemene uitkering 81.500 x 1.26 x 39,50 4*056.255,--
belastinguitkering 81.500 x 1.03 x 10,91 915*840,
schoolgelden 348.675,--
"1955"
1 955 (herziene raming)
algemene uitkering 81.366 x
belastinguitkering 81.366 x
schoolgelden
5.822.260,'
Van het verschil ad 501.490,-- tussen de in de primitieve begrotin
gen geraamde bedragen is rond 320.000,-- nodig voor het bestrijden
van de directe kosten, welke uit de loonronde per 1 October 1954 zijn
voortgevloeid, zodat in feite ten gevolge van de verhoging van de uit
keringspercentages en van de basisbedragen en van de wijziging in het
aantal inwoners slechts een extra opbrengst van rond 181.500,-- be
schikbaar komt. Het verschil tussen de herziene raming voor 1955 en de
primitieve begroting voor 1956 bedraagt slechts/ 68.395,--, welk ver
schil uitsluitend een gevolg is van het verhoogde uitkeringspercenta
ge van de belastinguitkering en de stijging van het aantal inwoners.
Op de ontwerp-begroting voor 1956 is wegens na-uitkering uit het ge
meentefonds over 1954 een bedrag van 112.395,-- geraamd. In de ont
werp-begroting voor 1955 was een overeenkomstige post nog niet opge
nomen. Wegens na-uitkering over 1953 is in 1955 rond 105*775,
ontvangen
Financiële positie.
De U hierbij aangeboden gemeentebegroting voor 1956 wijst een tekort
aan van 598.350,--. Uit administratieve overwegingen is deze begro
ting gesplitst in een z.g. primitieve begroting, die sluitend is ge
maakt door hierin alleen die inkomsten en uitgaven te ramen, die een
vrij stabiel karakter hebben, terwijl bij begrotingswijziging de uit
gaven geraamd zijn, die voor het eerst in 1956 optreden, of die voor
1956 aanzienlijk moeten worden verhoogd. Hieruit mag echter niet wor
den geconcludeerd, dat de verstoring van het evenwicht in de begroting
alleen een gevolg zou zijn van nieuwe uitgaven, die aan de begroting
zijn toegevoegd. In feite zijn hiervoor verschillende oorzaken aan te
wijzen. Wij menen hierbij met name te moeten wijzen op de kostenstij
ging, die practisch op het gehele terrein, waarop de activiteit van de
gemeente betrekking heeft, ten gevolge van loons- en materiaalprijs
verhogingen is waar te nemen. Het is uitermate moeilijk, zo niet on
mogelijk, hierop op enigerlei wijze invloed uit te oefenen.
Zolang de lonen en prijzai practisch niet san veranderirg onderhevig zijnzal het budget
mn eai gpmeente, het inhalen van een achterstand in het verzorgingsniveau bui
ten beschouwing gelaten, een vrij gelijkmatig verloop kunnen hebben.
Uit de jaarlijkse rentebesparing, die voortvloeit uit de afschrijving
op activa, en uit de door afschrijving op de activa beschikbaar komen
de middelen kan een gemeente de kapitaalslasten vinden, die uit het
doen van nieuwe kapitaalsuitgaven voortvloeien. Aangezien de vervan
gingswaarde van practisch alle objecten aanzienlijk hoger is dan het
bedrag van de investering in het verleden, is het begrijpelijk, dat
het jaarlijks vrijkomende bedrag aan rente en afschrijving op oude
objecten niet toereikend is om hieruit de lasten van de nieuwe ob
jecten te kunnen bestrijden. Dit heeft tot gevolg, dat het uitgaven-
budget van de gemeente toeneemt, waardoor het evenwicht in de begro
ting, bij gelijkblijvende inkomsten, wel moet worden verstoord.
Behalve de druk, die de loon- en prijsstijgingen rechtstreeks
"op"