Voor de gebruiksduur van de kindergraven en de ruimten van de urnen
plaats kunnen dezelfde termijnen gelden als voor de eigen graven.
In de praktijk is gebleken, dat het aantal afdelingen (5), dat als
grondslag dient voor de heffing van de begrafenisrechten, te groot is. Van
graven op de eerste afdeling is n.l. nimmer gebruik gemaakt, terwijl op de
5e afdeling weinig en sedert 1947 totaal geen grafruimten zijn uitgegeven.
Door de eerste en vijfde afdeling te laten vervallen en de drie resterende
afdelingen te combineren tot twee, kan een wenselijk te achten vereenvoudi
ging in het klassenstelsel worden verkregen. Een algehele afschaffing van
het klassenstelsel, zoals dat in het bij de stukken gevoegde adres van de
Nationale Raad voor het Onderlinge Uitvaartwezen van 29 november j.l. wordt
voorgesteld, is uit financieel oogpunt bezwaarlijk. De begrafenisrechten,
waarvoor reeds een verhoging wordt voorgesteld in ons voorstel tot wijziging
van de heffingsverordening, zouden dan voor een redelijke bijdrage in de ex
ploitatiekosten van de begraafplaats zodanig verhoogd dienen te worden, dat
dit een zware belasting zou betekenen voor de categorie, die thans gebruik
pleegt te maken van de 4e afdeling, waarop ongeveer f0 van het totaal
aantal begravingen plaats heeft.
Teneinde het uiterlijk van de begraafplaats, dat tengevolge van de
veelsoortigheid van de grafbedekkingen en door het gebruik van ontsierende
elementen te wensen overlaat, te verbeteren, is het wenselijk het aanbren
gen en hebben van voorwerpen en beplantingen op graven aan een vergunning te
binden. Bij het verlenen van de gevraagde vergunning kunnen dan zodanige
voorwaarden, o.m. ten aanzien van de afmetingen en de te gebruiken materia
len, worden gesteld, dat de grafbedekking op zich zelf en als deel van de om
geving aan redelijke esthetische eisen voldoet. Het ligt daarbij in onze
bedoeling de schoonheidscommissie te verzoeken algemene richtlijnen voor
het verlenen van deze vergunningen te ontwerpen. Een verbod kunststenen
grafbedekking aan te brengen, zoals door de Algemene Nederlandse Bond van
Steenhouwerspatroons en de afdeling Friesland van die Bond in de bij de
stukken gevoegde brieven van resp. 4 november j.l., no. 15080, en 22 novem
ber j.l., no. 15906, is voorgesteld, achten wij, gezien de in het advies
van de directeur der openbare werken van 17 november j.l., no. 1 5725, - dat
eveneens bij de stukken ter inzage ligt - aangegeven motieven ongewenst en
in verband met de hier voorgestelde maatregelen betreffende het aanbrengen
en hebben van grafbedekkingen onnodig.
Behalve door het stellen van voorschriften ten aanzien van het aan
brengen en hebben van grafbedekkingen kan het uiterlijk der begraafplaats
verbeterd worden, indien de bedekkingen van gemeentewege worden onderhouden.
De bedekkingen van verschillende, vooral langgeleden uitgegeven graven,
maken n.l. een veriraarloosde en onverzorgde indruk. Bij langdurig gebruik
van de begraafplaats is te voorzien, dat deze verwaarlozing nog zal toene
men, omdat van de rechthebbenden van reeds lang geleden uitgegeven graven -
wier verblijfplaats bovendien niet altijd bekend is - in het algemeen weinig
belangstelling voor het onderhoud is te verwachten. In verband hiermede zou
het in overeenstemming met de in het algemeen in grotere gemeenten bestaande
praktijk wenselijk zijn, dat de uit te geven graven op het nieuwe gedeelte
van de begraafplaats van gemeentewege worden onderhouden. Dit gemeentelijke
onderhoud, waardoor systematisch en periodiek de nodige zorg aan de graven
wordt besteed, zal slechts het schoonhouden, schuren, bijschilderen van
grafmonumenten en het verzorgen van beplantingen kunnen omvatten. De kosten
van herstel of vernieuwing zullen voor rekening van de rechthebbenden van
de graven dienen te blijven. Het onderhoud van de reeds uitgegeven graven
op het oude gedeelte van de begraafplaats ware, mede in verband met de om
standigheid, dat deze graven wel door plaatselijke steenhouwers worden onder
houden, bij de rechthebbenden te laten, met de mogelijkheid dit onderhoud aan
de gemeente over te dragen. Ter verbetering van de aanblik van deze graven
achten wij het wel wenselijk daarop de bovenbedoelde maatregelen betreffende
het aanbrengen en hebben van de grafbedekkingen van toepassing te verklaren.
In verband met de bovenvoorgestelde wijzigingen is de hierbijgaande
nieuwe verordening op de Noorderbegraafplaats te Leeuwarden ontworpen. Ton
aanzien van de daarin opgenomen wijzigingen volgt hierna nog de volgende
toelichting.
"Art. 2."
Artikel 2.
Gebleken is, dat de wijze, waarop de begraafplaats aanvankelijk in
vakken of afdelingen was verdeeld, niet in overeenstemming was met het ge
bruik, dat later van de onderscheidene vakken werd gemaakt. Hierdoor moesten
in de loop der jaren de grenzen van de eertijds aangegeven vakken of afde
lingen verscheidene malen worden herzien. Mede in verband met de bovenaan-
gegeven vereenvoudiging van het klassenstelsel, tengevolge waarvan nog
slechts de eigen graven in 2 afdelingen worden onderscheiden, is het bepaal
de in de huidige verordening, dat de begraafplaats is verdeeld in een aantal
vakken of afdelingen, dan ook niet overgenomen. In de plaats daarvan is de
onderhavige bepaling opgenomen, welke de mogelijkheid biedt bij de inrichting
van de begraafplaats en de aanwijzing van de vakken rekening te houden met
het gebruik, dat van de onderscheidene soorten grafruimten zal worden ge
maakt.
Artikelen 3 en.4»
Het hoofdstuk van het beheer over de begraafplaats in de huidige ver
ordening bevat verscheidene instructievoorschriften voor het personeel.
Waar deze voorschriften thuisbehoren in de instructies voor de directeur
en voor de doodgravers en daarin ook reeds voor een gedeelte zijn opgenomen,
kan ten aanzien van het beheer met deze twee artikelen worden volstaan.
Artikel 5»
Behalve in de hierbedoelde eigen graven en kindergraven kan in algemene
graven worden begraven. Uitdrukkelijke vermelding van deze laatste mogelijk
heid kan in verband met het stelsel van de Wet op de lijkbezorging, volgens
hetwelk algemene graven hoofdzaak en eigen graven uitzondering zijn, achter
wege blijven. De duur, waarvoor de eigen graven, kindergraven en ruimten in
de urnenplaats kunnen worden uitgegeven, is gelijk. Ingevolge het bepaalde
in de Wet op de lijkbezorging zal de termijn, gedurende welke een lijk in
een algemeen graf ligt, tenminste 10 jaren zijn.
In verband met het specifieke karakter van de gedeelten van de begraaf
plaats, welke bestemd zijn voor kindergraven en de urnenplaats, is een onder
scheiding naar klassen daarop achter?/ege gelaten. Gezien het geringe gebruik,
dat van algemene graven wordt gemaakt heeft een klassenstelsel voor dit
soort graven weinig praktische betekenis.
Artikel 7
Dit artikel beoogt te voorkomen, dat grafruimten of ruimten van de
urnenplaats worden uitgegeven, waarvan niet onmiddellijk gebruik i?ordt ge
maakt. In daarvoor in aanmerking komende gevallen kan van dit voorschrift
worden afgeweken.
Artikel 9»
In dit artikel is de inschrijving van de rechthebbenden van de graf
ruimten en ruimten van de urnenplaats in het grafregister geregeld.^ Om
praktische en administratieve redenenis het-gewenst, dat er slechts één recht
hebbende van een grafruimte of ruimte van de urnenplaats is.
Artikel 10.
In dit artikel zijn aangegeven de gevallen, waarin de rechten tot het
begraven van lijken in een grafruimte en tot het bijzetten van een urn of
asbus in een ruimte van de urnenplaats vervallen of vervallen verklaard
kunnen worden.
Artikel 12.
Op het nieuwe gedeelte van de begraafplaats bestaat de mogelijkheid in
drie verdiepingen te begraven.
Artikel 13»
Ingevolge de vigerende verordening kan grond buiten de afdelingen wor
den afgestaan om een afzonderlijke grafkelder te bouwen. V/aar van deze moge-
"lijk-"