i .p W SLï
lijkheid nimmer gebruik is gemaakt, kan de desbetreffende bepaling vervallen.
Aan de mogelijkheid om in een of meer grafruimten een grafkelder te plaat
sen, blijkt in de praktijk wel behoefte te bestaan.
Artikel 16.
Door de aanwezigheid van een metalen nummerplaatje op de kist zal bij
opgraving een lijk op eenvoudige wijze kunnen worden geïndentificeerd.
Artikelen 18 tot en met 23»
In deze artikelen zijn de boven voorgestelde maatregelen betreffende
de verbetering van het uiterlijk van de grafbedekkingen en beplantingen
nader uitgewerkt. De vergunning voor het aanbrengen of hebben van voorwer
pen op een grafruimte of in of aan een ruimte van de urnenplaats wordt ge
steld op naam van de in het grafregister ingeschreven rechthebbende, waar
door het recht om in die ruimten te begraven of een urn of asbus bij te zet
ten en de vergunning in één persoon verenigd zijn. In artikel 23, lid 2,
is als sanctie op het niet nakomen van de aan de vergunning verbonden voor
waarden of van de onderhoudsverplichting van de onder de vergunning begre
pen voorwerpen of beplantingen de mogelijkheid van vervallenverklaring van
de vergunning opgenomen.
Artikel 24.
In het derde lid van dit artikel is de mogelijkheid geopend, dat aan
de houder van de vergunning het onderhoud van de grafbedekking of beplan
ting wordt overgelaten.
Artikelen 27 en 28.
Op de grafruimten, welke vóór het tijdstip van inwerkingtreding van
deze verordening zijn uitgegeven, blijven de bepalingen betreffende de uit
gifte van die grafruimten van de verordening op de inrichting en het gebruik
van de Noorderbegraafplaats van toepassing. De voorschriften betreffende het
aanbrengen en hebben van grafbedekkingen en beplantingen in deze nieuwe
verordening zullen echter wél van toepassing zijn op die grafruimten. Voor
zover het onderhoud van die grafruimten niet door de gemeente is overgeno
men, blijft dat bij de rechthebbende.
Gelet op het vorenstaande, geven wij U in overweging over te gaan tot
vaststelling van het hierna afgedrukte ontwerp-besluit
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
A.A.M. van der Meulen, Burgemeester.
T. Bakker, Secretaris.
Verzonden 9 augustus 1956.
No.H397
DE RAAD DER GEMEENTE LEEUWARDEN
Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 9 augustus 1956
(bijlage no. 202
BESLUIT
vast te stellen de volgende
VERORDENING op de Noorderbegraafplaats
te Leeuwarden.
Inleidende bepaling.
Artikel 1
Op het terrein, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, sectie D, nrs.
1 149, 1673 en 1676, is een algemene begraafplaats aangelegd, genaamd
"Noorderbegraafplaats"
Inrichting en beheer.
Artikel 2.
Burgemeester en wethouders reeelpn de inrichting van de begraafplaats
en wijzen de vakken aan, waarin begravingen zullen plaats hebben.
Artikel 3
Burgemeester en. wethouders zijn belast met het beheer over de be
graafplaats. Zij worden daarbij bijgestaan door een directeur.
Artikel 4»
1De in het vorige artikel bedoelde directeur wordt benoemd door de raad
op aanbeveling van burgemeester en wethouders.
2. De directeur voert de titel van directeur der algemene begraafplaatsen.
Het uitsluitend recht tot begraven en tot bijzetting van een urn of asbus
in de urnenplaats.
Artikel 5
1Burgemeester en wethouders kunnen het uitsluitend recht verlenen tot
a. het begraven van lijken in een aangewezen grafruimte voor de tijd
van 20, 40, 60, 80 of 100 jaren;
b. het begraven van lijken van kinderen beneden de,leeftijd van 12 ja
ren in een aangewezen grafruimte voor de tijd van 20, 40, 60, 80 of
100 jaren; -
c. bijzetten van een urn of asbus in een aangewezen ruimte van de urnen
plaats voor de tijd van 20, 40, 60, 80 of 100 jaren;
2. De grafruimten, bedoeld in het eerste lid, onder a, worden onderschei
den in twee afdelingen, met dien verstande, dat elke afdeling bestaat
uit afzonderlijke vakken of afzonderlijke gedeelten van vakken.
Artikel 6.
1. De lengte van een grafruimte, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder a,
is 2.10 m en de breedte 1 m.
2. De afmetingen van een grafruimte, bedoeld in artikel 5, eerste lid,
onder b, worden naar de omstandigheden vastgesteld.
Artikel 7»
1. Het recht, bedoeld in artikel 5» eerste lid, wordt slechts verleend,
indien aannemelijk wordt gemaakt, dat een op het tijdstip van de aan
vraag reeds overleden persoon in de gevraagde grafruimte zal worden
begraven dan wel diens as in de gevraagde ruimte van de urnenplaats
zal worden bijgezet.
"2."