Verordening op de heffing van begrafenisrechten op de Noorderbegraaf
plaats.
Bijlage no. 203. Leeuwarden, 9 augustus 1956.
Aan de Gemeenteraad.
Nu binnenkort het nieuwe gedeelte van de Noorderbegraafplaats in ge
bruik wordt genomen en wijziging van de bestaande voorschriften betref
fende de inrichting en het gebruik worden voorgesteld, dienen ook de be
palingen van de verordeningen op de heffing en de invordering van begra
fenisrechten op de Noorderbegraafplaats (gemeenteblad 1919» no» 28) te
worden gewijzigd. Deze verordeningen zijn sedert haar inwerkingtreding
op 1 augustus 1919 rog onveranderd van kracht. Een algehele herziening
hiervan is dan ook dringend noodzakelijk, zodat een nieuwe verordening
is ontworpen, waarvan een ontwerp hierbij is gevoegd.
Alvorens een toelichting te geven op de voornaamste veranderingen,
die worden voorgesteld, merken wij op, dat krachtens de wet van 22 april
1937, Staatsblad 311, tot wijziging van de gemeentewet, de invordering
der plaatselijke belastingen moet worden geregeld bij de heffingsveror
dening van die belastingen, zodat de voorschriften inzake de invordering
en die van de heffing in één verordening moeten worden opgenomen. In het
ontwerp is met dit wetsvoorschrift rekening gehouden.
Blijkens artikel 31 van de wet op de lijkbezorging van 7 juli 1955
mogen de begrafenisrechten, die voor het begraven van lijken op de alge
mene begraafplaats ten behoeve van de gemeente kunnen worden geheven,
niet hoger zijn, dan nodig is ter voldoening der kosten, die de gemeente
voor deze begraafplaats moet maken.
Hoewel bij het ingebruiknemen van de Noorderbegraafplaats in 1919
werd verwacht, dat met de ontworpen tarieven ruim 60$ van de jaarlijkse
lasten zou worden gedekt, bedraagt de opbrengst van de rechten gedurende
een reeks van jaren niet meer dan 15 a 20$ van de jaarlijkse lasten.
Voor 1956 zullen de lasten van de Noorderbegraafplaats f 82.750»-
bedragen en voor 1957 f 87.000,--, terwijl de opbrengst van de begra
fenisrechten de laatste jaren rond 12.000,bedraagt. Het komt ons
niet juist voor de rechten zodanig vast te stellen, dat de totale jaar
lijkse lasten geheel worden terugontvangen. Evenals voorheen zal de ge
meente ook haar deel van deze lasten voor haar rekening dienen té nemen.
Anderzijds moet het toch niet onredelijk worden geacht, de thans bestaan
de - in 1919 vastgestelde - tarieven te verhogen.
In ons voorstel tot wijziging van de verordening op de inrichting
en het gebruik van de Noorderbegraafplaats (bijlage no. 202 hebben wij
uiteengezet, waarom wij van oordeel zijn, dat tot een gewijzigd stelsel
van uitgifte van grafruimte dient te worden overgegaan. Wij hebben U
daarbij in overweging gegeven grafruimten uit te geven voor 20, 40, 60,
80 en 100 jaren. Voorgesteld wordt de voor deze grafruimten te heffen
rechten te doen variëren en wel voor de eerste afdeling van 60,--
(20 jaren) tot 300,-- (100 jaren) en voor de tweede afdeling van
f 30,-- (20 jaren) tot 150,-- (100 jaren).
Het ligt niet in het voornemen op de kinderafdeling twee klassen in
te stellen. De rechten voor deze grafruimten zijn in de ontwerp-verorde-
ning opgenomen tot de helft van de rechten, die voor de graven op de
tweede afdeling zullen worden geheven.
Een juiste raming van het totaalbedrag aan rechten, dat bij toepas
sing van de nieuwe tarieven voor de uitgifte van grafruimten zal worden
ontvangen, is zeer moelijk^ zo niet onmogelijk. Door het gewijzigde
systeem van uitgifte der grafruimten ontbreken de cijfers, welke hier
voor een betrouwbare basis kunnen vormen. Over 1955 is wegens opbrengst
van uitgegeven grafruimte rond 6.000,-- verantwoord. Verwacht wordt,
dat na het invoeren van de nieuwe tarieven, twee of driemaal zoveel zal
"worden"