6</o salaris- en loonsverhoging. Bijlage no. 244- Leeuwarden, 21 september 1956. Aan de Gemeenteraad. In verhand met het besluit van de Regering om de salarissen en lonen van het Rijkspersoneel gerekend met ingang van 1 september 1956 met 6^ te verhogen heeft de Minister van Binnenlandse Zaken zich bij schrijven van 15 september j.l. tot de gemeentebesturen gewend met het verzoek de tot standkoming van een gelijke voorziening ten gunste van het daarvoor in aanmerking komende gemeentepersoneel te bevorderen. Aan het rondschrijven van genoemde minister, hetwelk voor U ter inza ge ligt, ontlenen wij, dat de verhoging, wat betreft het tijdvak van 1 september 1956 tot 1 januari 1957; zal geschieden in de vorm van een uit kering ineens. Het ligt in de bedoeling, dat zo enigszins mogelijk om streeks half oktober tot uitbetaling wordt overgegaan. Voor de uitkering komen in aanmerking de ambtenaren in vaste- of tij delijke dienst en in het algemeen de arbeidscontractanten wier bezoldiging of beloning van gemeentewege is geregeld. Degenen, die op collectieve ar beidsovereenkomst werkzaam zijn, zullen de verhoging ontvangen krachtens de loonregeling, welke uit hoofde van de collectieve arbeidsovereenkomst op hen van toepassing is. Het is ons bekend, dat sommige gemeenten reeds tot de onderhavige salaris- en loonsverhoging hebben besloten en dat in enkele gevallen, in afwijking in zoverre van de Regeringsbeslissing, het tijdstip van deze ver hoging is gesteld op een vroegere datum dan 1 september. Na zorgvuldig beraad zijn wij tot de conclusie gekomen, dat het uit billijkheids- en psychologische redenen verantwoord moet worden geacht de ingangsdatum van de gemeentelijke regeling op 1 juli te stellen. Over 1955 is aan het personeel reeds een uitkering van 3i° verleend. Gezien in dit licht en in aanmerking nemende, dat over 1956, dat immers in het teken staat van een nieuwe en verdergaande verhoging, n.l. een van 6niet met een reëel lagere verhoging dan 3$ kan worden volstaan, is het alleszins redelijk en logisch om als begindatum die van 1 juli te kiezen. Ook het feit, dat verschillende belangrijke bedrijven en bedrijfstakken als de me taalnijverheid, de Nederlandse Spoorwegen, de Hoogovens en andere, voor de verhoging dezelfde of een eerdere aanvangsdatum hebben genomen, pleit voor onze opvatting. Mede wordt hierdoor tegemoetgekomen aan het door de ambtenarenorganisaties unaniem ingenomen standpunt. Indien de verhoging voor het jaar 1956 wordt verleend in de vorm van een halfjaaruitkering-ineens, zal deze bedragen 36^ van het totale maand bedrag dan wel 156^ van het totale weekbedrag van de salarissen en lonen. De kindertoelagen en -toeslagen worden niet in de uitkering-ineens begre pen, daar terzake tussen de Ministeries van Binnenlandse Zaken en van So ciale Zaken en Volksgezondheid nog overleg gaande is. Voor hen die na 1 juli 1956 in dienst zijn getreden of nog zullen treden of van wie reeds vaststaat, dat zij niot het gehele halfjaar in dienst zijn, wordt de uitkering naar evenredigheid van de diensttijd be rekend. Met betrekking tot de wachtgelders en uitkering genietenden ingevolge de Uitkeringsverordening is te bepalen, dat de laatstelijk genoten bezol diging geacht zal worden te zijn verhoogd met è'fo voor de duur van het tweede halfjaar 1956. Voorts zal de uitkering van invloed zijn op ver schillende beloningen en vergoedingen als overwerkvergoeding, jubileumuit kering, uitkering bij overlijden, vakantie-uitkering en verplaatsingskos tenvergoeding. Onder mededoling, dat de Commissie voor Georganiseerd Overleg in "boven-"

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1956 | | pagina 393