No. 2654. DE RAAD DER GEMEENTE LEEUWARDEN; Gezien de op 13 december 1956 en 19 januari 1957 ingekomen verzoek schriften van na te noemen adressanten om een vergoeding als bedoeld in artikel 126, eerste lid, jo. artikel 13, der Lager-onderwijswet 1920 te ontvangen; Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 14 februari 1957 (bijlage no. 35); BESLUIT: overeenkomstig het bepaalde in artikel 126, eerste lid, jo. artikel 13, der Lager-onderwijswet 1920, gedurende het schoolbezoek en tot wederopzegging volledig te vergoeden a. aan de heer G. Hoekstra, Paulus Moreelsestraat 24, gerekend met ingang van 1 januari 1957 de kosten, verbonden aan het gebruik maken van de autobus van de stadsdienst ten behoeve van het bezoeken door zijn kind Sijmen Klaas van de Protestants-Christelijke school voor buitengewoon lager onderwijs aan zwakzinnige kinderen (Droevendal 1, alhier); b. aan de heer G. Scheffer, Wirdum 187, gerekend met ingang van 19 januari 1957, de kosten, verbonden aan het gebruiken van de autobus ten behoeve van het bezoeken van de bijzondere school voor buitengewoon lager onder wijs aan ziekelijke kinderen (Parkherstellingsoord), alhier, door zijn kind Nico. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van Voorzitter. Secretaris Wethoudersjaarwedden. Bijlage no. 36. Leeuwarden, 15 februari 1957 Aan de Gemeenteraad. Blijkens het bij de stukken voor U ter inzage gelegde schrijven van gedeputeerde staten van Friesland van 26 november j.l. heeft dit college, mede op grond van ontvangen berichten, dat de huidige bezoldiging van de wethouders te laag wordt geacht, aanleiding gevonden U de vraag voor te leggen, of de thans geldende wedden van de wethouders dezer gemeente naar Uw oordeel herziening behoeven. De bezoldiging van de wethouders is laatstelijk bij besluit van ge deputeerde staten van 3 januari 1955, te rekenen van 1 oktober 1954, voor deze gemeente vastgesteld op 8.5OO,per jaar. Dit was het laagste be drag van een door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gepubliceerde schaal, volgens welke de normjaarwedden van de wethouders in de gemeenten, behorende tot de groep van 80.000 tot 100.000 inwoners, zouden kunnen be dragen 8.5OO,a 8.800,--. Sedert de totstandkoming van de geldende jaarwedderegeling voor de wethouders zijn enige maatregelen van algemene aard met betrekking tot de bezoldiging van het overheidspersoneel getroffen, te weten: a. 1 januari 1955: ontknikking van de 5$ verhoging van maart 1955, welke maximaal 200,heeft bedragen en enige verdere denivellering; de hieruit voortgevloeide verhoging bedroeg ongeveer 3"1° van de geldende salarissen; b. 1 juni 1955s verdubbeling van de vakantietoelage, waardoor deze werd gebracht van 2$ op 4$; c. 1 juli 1956 (voor het Rijk 1 september 1956): 6% verhoging; d. 1 januari 1957: compensatieverhoging in verband met de invoering van de Algemene Ouderdomswet, bedragende 5,6$, met een maximum van 386,40. Indien deze maatregelen ook ten aanzien van de wethoudersjaarwedden toepassing zouden hebben gevonden en met inachtneming van de volle vakan tie-uitkering, zouden hun wedden zijn vermeerderd tot ongeveer 10.000,--. In vergelijking tot gemeenten, welke voor wat betreft het inwoners tal tot dezelfde klasse als Leeuwarden behoren en tot gemeentel van een klasse lager, is mij gebleken, dat volgens algemene opvatting elders een wedde-peil, als vermeld, onvoldoende wordt geacht. Een vergelijkend over zicht is te Uwen behoeve bij de stukken gevoegd. Het komt mij voor, dat een wedde van 10.500,-- per jaar het midden houdt van hetgeen thans naar algemene opvatting elders als juist wordt beschouwd. Het zou, naar ik meen, niet juist zijn, indien de wedden van de wethouders van Leeuwarden van de algemeen aangenomen norm, althans in belangrijke mate, zouden afwijken. Ik ben derhalve van mening, dat het aanbeveling verdient, dat Uw raad zich aldus uitspreekt, dat de wethouderswedden met ingang van 1 janu ari 1957 -uiteraard met behoud van de kindertoelageregeling- behoren te worden bepaald op 10.500,--, waarbij er ook rekening mee is gehouden enerzijds, dat bedoelde wedden, in tegenstelling met andere salarissen, niet na 1 oktober 1954 zijn verhoogd en anderzijds, dat valt te verwach ten, dat ook in de toekomst de verhoging van andere salarissen niet op de voet zal worden gevolgd. Ik moge U in overweging geven in deze zin te besluiten. De Burgemeester van Leeuwarden, A.A.M. van der Meulen. Verzonden 16 februari 1957.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1957 | | pagina 47