Overeenkomst met het waterschap "Het Huizumer- en Goutumer Hieuwland
Bijlage no. 64. Leeuwarden, 28 maart 1957.
Aan de Gemeenteraad.
De stedebouwkundige ontwikkeling in het zuid-westelijk deel der gemeen
te heeft geleid tot enkele moeilijkheden met het waterschap "Het Huizumer-
en Goutumer Hieuwland", in welks gebied die ontwikkeling zich voltrekt.
Het gebied van dit waterschap, voor zover dit is gelegen ten noorden van
het Van Harinxmakanaalwordt namelijk bemalen door een windmolen. De bouw
rijp gemaakte gronden worden aan de bemaling van het waterschap onttrokken
en op de riolering aangesloten. Daar de exploitatiekosten van de windmolen
nagenoeg constant blijven, heeft de bedoelde ontwikkeling tot gevolg, dat
de bemalingskosten over een allengs kleiner wordend gebied kunnen worden
omgeslagen en dat op een bepaald moment de omslag over de omslagplichtige
percelen zou moeten worden verhoogd. In bijzondere gevallen, zo bepaalt
het voor het waterschap geldende reglement, kan van de eigenaar van perce
len, die geen belang meer heeft bij het waterschap, een afkoopsom worden
gevorderd. Enkele jaren geleden was het bestuur van het waterschap van me
ning, dat zich tegenover de gemeente Leeuwarden een bijzonder geval voor
deed en vorderde een afkoopsom. Met deze vordering konden wij ons bezwaar
lijk verenigen, daarbij overwegendedat, indien er in casu van een bijzon
der geval gesproken zou kunnen worden, dit bijzonder geval veeleer is ver
oorzaakt door het graven van het Van Harinxmakanaal, waardoor het waterschap
in twee helften werd verdeeld. Verder overwogen wij, dat door het vorderen
van een afkoopsom geen oplossing voor de gerezen moeilijkheden zou worden
verkregen. Immers, bij de steeds verder gaande ontwikkeling in het onderwer-
pelijke gebied zou de procedure van het vorderen van een afkoopsom meerde
re malen herhaald moeten worden, met het gevolg, dat bij het einde der ont
wikkeling, zodra alle gronden in het bedoeld gebied ten noorden van het
Van Harinxmakanaal op de riolering zijn aangesloten, het waterschap wellicht
de beschikking zou hebben over een kapitaal, waar tegenover geen lasten zou
den bestaan en waarvoor geen bestemming aanwezig zou zijn.
Omtrent het geschil heeft destijds een bespreking plaats gehad tussen
vertegenwoordigers van het y/aterschapsbestuurvan Gedeputeerde Staten van
Friesland en van ons college. De bespreking resulteerde in een opdracht aan
de heren A. Schrijver, chef van de 4e afdeling der Provinciale Griffie, en
mr. J, Hooij, hoofd van de afdeling Algemene Zaken ter secretarie van
Leeuwarden, om gezamenlijk de kwestie te bezien en te rapporteren over de
mogelijkheid van een oplossing in der minne. De genoemde heren hebben onder
dagtekening van 23 februari 1956 hun rapport uitgebracht. Zij hebben een
overzicht gegeven van de bestaande situatie en van de standpunten der beide
partijen. Tevens hebben zij de gronden aangegeven, welke tot een oplossing
in der minne zouden kunnen leiden. Kortheidshalve mogen wij D naar het
hierbij gevoegde afschrift van het rapport verwijzen.
Wij konden ons met de voorgestelde oplossing verenigen. Het bestuur
van het waterschap berichtte echter, dat de vergadering van ingelanden het
bemiddelingsvoorstel in de gegeven vorm had afgewezen. Hoewel, deelde het
bestuur mede, het beheer, als in de nota voorgesteld, niet direct verwerpe-
lijk werd geacht, kon de vergadering van ingelanden niet akkoord gaan met
de prijs voor de molen, perceel en woning van 1,--. In de daarna onder
auspiciën van Gedeputeerde Staten gehouden bespreking bleek, dat het be
zwaar van het waterschap zich richtte tegen het feit, dat onder de koopsom
van ƒ1,-- begrepen kon worden een perceel weiland ter grootte van ongeveer
5970 m2Het waterschap bleek zich op het standpunt te stellen, dat dit
perceel weiland, dat geen verband houdt met de verwezenlijking van de doel
stelling van het waterschap, tegen de normale richtprijs door de gemeente
zou moeten worden overgenomen.