gebaseerd zou moeten worden op artikel 280 der Gemeentewet, goedkeuring van de Kroon zal worden verkregen. Wel is er het geval-Sneek, waar een te. malingsbelasting in 1936 werd vastgesteld, maar zijns inziens is het du bieus, of dit precedent als normgevend ten aanzien van het onderhavige geval kan worden beschouwd. In de eerste plaats nam de gemeente Sneek een schuldenlast over van het waterschap. In de tweede plaats bleef het water-, schap het betreffende gebied bemalen tegen een vastgestelde vergoeding psrB ha. Be billijke bijdrage kan' derhalve op eenvoudige wijze voor de toekomst I worden vastgesteld. Bovendien geldt bij deze belasting het criterium, da- de onbebouwde eigendommen aan openbare land- of waterwegen moeten belendx I of daarop uitgang moeten hebben. Betwijfeld wordt, of de ongebouwde eigen- I dommen in het gebied van het waterschap hieraan voldoen. Tenslotte is gebleken, dat de betrokken ingelanden voor een dergeli.;- I ke oplossing niet voelen. Hoewel zij hiervoor geen redenen hebben opgege- 1 ven, mag worden aangenomen, dat het gemis aan medezeggenschap en het daar- I door in hun ogen afhankelijk worden van de gemeente hen tot afwijzing va- deze oplossing hebben gebracht. 5Oplossing. Hoewel ondergetekende A. Schrijver vorenstaande beschouwingen van Mr. J. Hooij omtrent een eventuele bemalingsbelasting niet deelt, behoef: dit punt niet nader te worden onderzocht, omdat naar de mening van beido ondergetekenden een andere oplossing mogelijk is. Zij hebben zich daarbij gebaseerd op de feiten, zoals deze hiervoor zijn uiteengezet en als volgt kunnen worden samengevat. a. De gronden in het noordelijk gebied zijn alle bestemd voor woningbouw, recreatie of industrie. b. In verband met de plannen van de gemeente mag worden verwacht, dat der bestemmingen binnen 5 jaar, uiterlijk 10 jaar, zullen zijn verwezenlijk; I en dat dan de gronden alle op de riolering zullen zijn aangesloten. c. Voor zover de gronden in dit gebied nog geen eigendom zijn van de ge meente, wordt nog dit jaar een aanvang gemaakt met de onteigening, zo dat verwacht mag worden, dat de gemeente binnen drie jaar alle gronder. I in eigendom heeft, dus enig ingeland is. Het bovenstaande houdt in de liquidatie van het waterschapsverband voor het noordelijk deel binnen enkele jaren. Kaar de mening van ondergetekenden is de meest reële oplossing, hier- I van uit te gaan en naar een minnelijke regeling te zoeken voor de periode, I die ligt tussen vandaag en het tijdstip, dat algehele onttrekking van het gebied aan het waterschapsverband mogelijk is. I Zij zien de oplossing voor de overgangstoestand als volgt: a. Het waterschap maakt van het noordelijk gedeelte een afzonderlijk admi- I nistratief geheel en voert ten aanzien van dit gedeelte een afzonder lijkeboekhouding, waaruit de op dit gedeelte drukkende lasten en baten duidelijk blijken. b. De omslagplichtigheid voor het noordelijk gedeelte wordt voor de jaren van de overgangsperiode op een vast bedrag per jaar per ha bepaald. Bijvoorbeeld op het gemiddelde van de omslag gedurende de laatsto 10 I jaren. Voor gronden, eigendom van de gemeente Leeuwarden, wordt, voor zover zij bij het begin van het jaar niet op de riolering zijn aange sloten, een gelijk bedrag per ha aan het waterschap betaald. Gronden, die op de riolering zijn aangesloten, worden van de ligger afgevoerd. c. Eventuele voordelige saldi worden gereserveerd ter dekking van nadelige I saldi in volgende jaren. De gemeente neemt voor haar rekening het nade- lig exploitatiesaldo, dat de rekening van baten en lasten over enig jaar voor het noordelijk gebied aanwijst, voor zover dit niet kan wor den gedekt uit eventueel gereserveerde voordelige saldi in voorgaande jaren. d. Het waterschap draagt aanstonds de molen, de molenaarswoning en het daarbij behorende erf tegen een koopprijs van 1,-- in eigendom over aan de gemeente Leeuwarden. De gemeente neemt daarbij de verplichting op zich de molen en de molenaarswoning in stand te houden en in goede "staat" staat te onderhouden ten genoegen van het bestuur van het v/aterschap, zolang de bemaling van het noordelijk gebied door het waterschap ge schiedt. De bediening van de molen en de zorg voor de bemaling geschiedt door en voor rekening van het waterschap. e. Zodra alle gronden in het noordelijk gebied eigendom van de gemeente Leeuwarden zijn geworden, worden de desbetreffende gronden van de lig ger afgevoerd en aan het waterschapsverband onttrokken. Op dat moment gaat de zorg voor de bemaling of het op andere wijze op peil houden van de waterstand in het noordelijk gebied volledig over op de gemeente, die dan enig eigenaar van de gronden is. f. Op het moment, dat de gronden aan het waterschap worden onttrokken, draagt het waterschap de eventueel gereserveerde voordelige saldi, voor zover niet gebruikt overeenkomstig het bepaalde in punt c, alsmede het deel van de door de Kanalendienst betaalde afkoopsom voor de gronden, behorende tot het Van Harinxmakanaaldat betrekking heeft op het noor delijk gebied, over aan de gemeente. g. Alle geschillen omtrent het bovenstaande, die tussen het waterschap en de gemeente mochten rijzen, worden beslist door Gedeputeerde Staten van Friesland. Op deze wijze blijft het waterschap voor dit gebied voorlopig functioneren, wordt de medezeggenschap van de ingelanden in de overgangs periode volledig gehandhaafd, worden de lasten van de ingelanden ten ge volge van dit onttrekken van gronden aan de bemaling niet verzwaard. De Chef van de 4e afdeling van de Provinciale Griffie, Het Hoofd van de afdeling Algemene Zaken ter secreta rie der gemeente Leeuwarden, (get.) A. Schrijver. (get.) J. Hooij.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1957 | | pagina 97