Het belangrijkste motief, dat in de nota vóór aardgas-lucht wordt aangehaald is, dat bij dezelfde toestand van het leidingnet het lekverlies veel geringer is dan bij aardgas 300 mm. Dit is te danken zowel aan de lagere druk als aan het feit, dat bij het verlies van 1 m3 aardgas-lucht slechts ruim 5000 kcal verloren gaan, terwijl de ontsnapping van 1 m3 aardgas een nadeel van rond 9000 kcal betekent. Dit laatste argument is echter zwak; aldus doorredenerend zou men tot de conclusie komen, dat de distributie van een zeer arm gas eerst recht economisch zou moeten zijn. De praemisse van deze gehele redenering is echter onjuist. Uiteraard moet men bij overgang op aardgas het leidingnet niet in dezelfde toestand laten. Feitelijk heeft men tijdens de koolgasproductie in het algemeen zeer weinig zorg aan het leidingnet besteed. Een lekverlies van 6 of 7c/o werd als normaal, als een soort noodlot, aanvaard. Uit een technisch oogpunt is het echter onaanvaardbaar, dat men een buizennet niet redelijk dicht zou kunnen krijgen, althans niet bij een zo geringe druk als 300 mm water kolom - 0,03 at Erkend moet worden, dat het dichten van het bestaande leidingnet kosten meebrengt. De vraag is slechts of deze kosten zo hoog zijn, dat zij ondanks het genoemde principiële bezwaar de keus op aardgas-lucht moeten doen vallen. Is dit echter hier het geval? Op grond van een zeer nauwgezette berekening, maar die noodzakelijker wijs voor een groot deel gebaseerd is op veronderstellingen en schattingen, hier en daar met een mogelijke fout van stellig meer dan 10^, komt men tot de conclusie, dat aardgas-lucht rond 0,5 cent per tetramecal (4000kcal) goedkoper zou uitvallen, dat is op een verkoopprijs van ca 16 cent slechts 31 Een dergelijk relatief gering verschil als resultaat van een op vele schattingen berustende berekening kan m.i. bezwaarlijk als doorslaggevend worden beschouwd. Een principieel juister motief voor aardgas-lucht acht ik, dat door de lucht toevoeging tegemoet wordt gekomen aan de minder gunstige brand eigenschappen van hot aardgas. De radicale oplossing is hier uiteraard de gedeeltelijke omzetting van het aardgas in een gas met een behoorlijk percentage waterstof door z.g. kraking. Nu deze voor Leeuwarden niet meer in aanmorkihg komt, biedt do halve oplossing t.a.v. de verbetering der brandei gen schappen, nl. door toevoeging van lucht inderdaad enige voordelen ten opzichte van puur aardgas, vooral bij de toestellen met z.g. licht gevende vlammen, zoals geisers en gasradiatoren. Als laatste principiële overweging ten aanzien van het vraagstuk aardgas 300 mm contra aardgas-lucht noem ik het vraagstuk van de uniformi teit. Er heerst op het ogenblik in Nederland een ware chaos ten aanzien van de hoedanigheid van het gas, dat in verschillende plaatsen wordt afgeleverd, zulks tot verdriet van de fabrikanten en van verhuizende gasverbruikersHet lijkt echter zeer wol mogelijk om binnen afzienbare tijd te komen tot in hoofdzaak twee gassoorten, nl. cokesovengas met inbe grip van gassen, die daar in brandeigenschappen sterk mee overeenkomen (in het vervolg aangeduid als cokesovengas") en aardgas puur. Door aardgas-lucht te kiezen, gaat men als het ware juist tussen deze twee op lossingen in zitten. Het is mogelijk de VIobbe-index van cokesovengas te kiezen, waardoor de Leeuwarder toestellen in cokesovengebieden bruikbaar zijn. Het omgekeerde zal echter niet het geval zijn, althans niet, zolang de fabrikanten van toestellen nog niet voldaan hebben aan onze wens om branders te maken, die voor gassen van dezelfde Wobbe-index een grote spreiding in de brandeigenschappen verdragon. Zodra dit wel het geval zal zijn, vervalt het bezwaar van de onuitwisselbaarheid der (nieuwe) toestel len voor aardgas-lucht en cokesovengas. Het is de vraag of men hierop mag vooruitlopen. Voorshands moet hot als oen bezwaar worden beschouwd, dat een stad als Leeuwarden, met een gasafgifte van rond l°/o van het in Nederland afgeleverde gas, zich aansluit bij het zeer kleine groepje Tzummarum-Appingedam. Terwijl men bij de elektriciteitsvoorziening de uniformiteit ten aanzien van de periode reeds lang heeft verwezenlijkt en die ten aanzien van de spanning steeds dichter benadert, meent men zich in de gasindustrie een onbegrensde diversiteit in gassoorten te kunnen veroorloven. „Ha„ Na deze principiële uiteenzetting aangaande de keus tussen aardgas 300 mm en aardgas-lucht kom ik tot de behandeling van enkele details. a. De toestellen Ongetwijfeld is de ombouw bij overgang op aardgas-lucht gemakkelijker. Daar staat tegenover, dat er geen goedgekeurde toestellen hiervoor te krijgen zijn. Wel is het mogelijk om, althans voorzover het branders van het Bunsen-type betreft, toestellen voor cokesovengas te kiezen met een aardgasbranderkop. In tegenstelling met hetgeen ik te dezen bij de be spreking op 5 dezer beweerde, zijn er enige Nederlandse fabrikanten, die dergelijke toestellen leveren, zij het zonder het goedkeuringsmerk. b. De gasberging Een voorraad van ten hoogste 800 m3 aardgas-lucht, dat is in de spits voor nauwelijks 12 minuten, acht ik volmaakt onvoldoende. Een voor raad van 2 spitsuurverbruiken acht ik een minimum. cHet explosiegevaar Zowel bij overgang op aardgas puur als bij die op aardgaslucht zal men de aansluiting van de toestellen in overeenstemming moeten brengen met het advies van de V.E.G. en met de gewijzigde Gavo, d.w.z. dat men de slangkranen en slangen moet vervangen door kranen met schroefkoppeling en bijbehorende metalen of flexibele verbinding. Bij overgang op aardgas 300 mm moet men dan kranen nemen met een doorlaat van 3§" mm. Hierin wordt reeds bij de normalisatie der kranen voorzien. Ten aanzien van het explosiegevaar staan dan aardgas puur en aardgas-lucht volkomen op de zelfde lijn. Enig voorbehoud moet worden gemaakt voor de aansluiting van kraan- loze toestellen (in hoofdzaak éénvlamskomforen)Voor deze mag de slang aansluiting en dus ook de aanwezige slangkraan (mits voldoende aan de normalisatie) worden gehandhaafd. Bij aardgas-lucht kan de kraan onver anderd blijven; bij overgang op aardgas 300 mm is met het oog op het explosiegevaar vervanging van de kraan door één met een doorlaat van 3jj mm of het aanbrengen van een stuwtje met deze boring gewenst. De meeste oude slangkranen zijn echter zo slecht, dat uit dien hoofde reeds vervanging gewenst is. d. De vochtigheidsgraad van het pas Het het oog op de dichtheid der striktouwverbindingen is het zeer gewenst, dat het gas nagenoeg verzadigd is met waterdamp. Bij aardgas puur is een dergelijke verzadiging zonder meer mogelijk; bij aardgas- lucht is zij ontoelaatbaar met het oog op het corrosiegevaar. Blijkens onze proeven treedt er bij aardgas-lucht direct een zeer ernstige corrosie van staal op, zodra er vocht condenseert. Naar mijn mening maakt men zich in de nota van Uw energiebedrijven wel wat gemakkelijk van dit dilemma af. Bij een uitgebreid net als dat te Leeuwarden zal het in het geheel niet zo eenvoudig zijn om in ver band met inwaterend lek en verschillen in temperaturen op het gasbedrijf, in de gashouder, in de grond en op de standplaats van alle gasmeters bij de verbruikers overal wat de relatieve vochtigheid betreft tussen de gewenste grenzen te blijven. Wat betreft de Haagse ervaringen met droog gas zij er op gewezen, dat volgens de officiële statistische cijfers het gasverlies in Den Haag onmiddellijk na de invoering van de droging verdrievoudigd is en dat ondanks het vele, dat men toen gedaan heeft ter verbetering van de dicht heid van het net. Mogelijk is dit niet alleen aan de droging te wijten en wellicht ook zijn de statistische gegevens niet volkomen nauwkeurig, maar men kan het Haagse voorbeeld toch bezwaarlijk aanhalen ter staving van de bewering, dat onverzadigdheid van het gas met water geen ernstige gevolgen ten aanzien van de dichtheid der striktouwverbindingen zou hebben! "e"

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1958 | | pagina 133